Waarom mannen heersen

Door Bart Croughs

1 mei 2006

In het kader van de wereldvrouwendag hebben op 8 maart 1995 twaalf kopstukken uit de politiek, het bedrijfsleven en de vakbeweging een document getekend waarin ze plechtig verklaarden ernaar te streven het aantal vrouwen op topposities te vergroten.

De Nederlandse vrouwen hebben het maar goed getroffen met ons, aldus de teneur van de verklaring.

Deze vooruitstrevende gezindheid van onze mannelijke regenten is niet echt nieuw. Al sinds het eind van de jaren zestig wordt geprobeerd het aantal vrouwen op hoge posten te vergroten. Eerst via het invoeren van anti-discriminatiewetten, en toen dat niet bleek te werken via een uitgebreid programma van `positieve discriminatie'. Maar ook dit laatste zet niet echt veel zoden aan de dijk. Zelfs de vier vrouwelijke ministers in het paarse kabinet geven geen aanleiding tot juichen, want het waren vier mannen (Kok, Wallage, Bolkestein en Van Mierlo) die onderling bekokstoofden hoeveel vrouwen er mee mochten doen, en de belangrijkste posten (premier, vice-premier, financiën, buitenlandse zaken) vielen zoals altijd weer aan de heren der schepping toe.

Kortom, zelfs in Nederland zijn het na vijfentwintig jaar emancipatie nog steeds mannen die uiteindelijk de lakens uitdelen. Het enige verschil met vijfentwintig jaar geleden is dat de heren zich tegenwoordig gedwongen voelen om op z'n tijd een mooie verklaring te ondertekenen, en af en toe wat vrouwen een kluif toe te werpen - een effectieve manier om de pers tevreden te houden, de eigen carrière te bevorderen, en een aangenaam gevoel van morele zelfbevrediging op te wekken.

Hoe is het mogelijk dat, terwijl heel de westerse wereld lijkt te smachten naar de dag waarop de vrouwen de heerschappij overnemen, deze paradijselijke toestand maar niet wil aanbreken? Hoe is het mogelijk dat al die positieve discriminatie de mannenmacht niet wezenlijk weet aan te tasten?

Het beleid van `positieve discriminatie' dat onze overheid voert, is gebaseerd op de gedachte dat als vrouwen niet door externe factoren worden belemmerd, ze op alle posities in de maatschappij `een afspiegeling van de bevolking' zullen vormen. Zolang deze afspiegeling nog niet is bereikt, gaat men ervan uit dat vrouwen belemmerd worden door maatschappelijke factoren, zodat positieve discriminatie noodzakelijk wordt.
De laatste decennia is de mannenheerschappij verklaard door de verwerpelijke maatschappijstructuren in het algemeen, en door de seksistische opvoeding en de discriminatie van vrouwen in het bijzonder. Het beleid van `positieve discriminatie' dat onze overheid voert, is gebaseerd op de gedachte dat als vrouwen niet door externe factoren worden belemmerd, ze op alle posities in de maatschappij `een afspiegeling van de bevolking' zullen vormen. Zolang deze afspiegeling nog niet is bereikt, gaat men ervan uit dat vrouwen belemmerd worden door maatschappelijke factoren, zodat positieve discriminatie noodzakelijk wordt.

Maar het feit dat de mannen zich maar niet van hun hoge posities laten verjagen, terwijl dit edele doel nu al zo'n vijfentwintig jaar wordt nagestreefd, doet de vraag rijzen of de verlichte theorie die de mannenheerschappij louter uit sociale factoren verklaart, wel juist is. Zou het niet kunnen zijn dat mannen heersen omdat dit in de aard van het beestje zit? Zou het niet kunnen zijn dat mannen van nature gericht zijn op het verwerven van leiderschapsposities en status - en bereid zijn daar heel wat voor op te offeren - terwijl vrouwen andere zaken belangrijker vinden? (Dergelijke verschillen tussen mannen en vrouwen zijn uiteraard statistisch van aard, en niet absoluut.) Zou het niet kunnen zijn dat zaken als opvoeding en discriminatie een ondergeschikte rol spelen?

Er zijn verschillende onderzoeksgebieden die meer licht op deze vraag werpen. In de eerste plaats is de antropologie een nuttig hulpmiddel om te onderzoeken in hoeverre een bepaald verschijnsel biologisch dan wel cultureel is bepaald. Zoals de etholoog Frans de Waal schrijft (in Sociobiologie ter discussie): `als vuistregel kan men aanhouden dat gewoonten die per land of volk verschillen om een culturele verklaring vragen, terwijl datgene dat vrijwel alle volkeren der aarde gemeenschappelijk hebben biologisch bepaald zal zijn.'

Het belang om een samenleving te kunnen aanwijzen waar niet mannen heersen maar vrouwen (of anders eentje waar gelijkheid tussen de seksen heerst), is door vooruitstrevende denkers altijd onderkend. Een heel legertje feministen en sociologen heeft zich jarenlang beziggehouden met het doorpluizen van geschriften van antropologen, in de hoop zo een diep in het oerwoud verborgen stam te ontdekken waar de mannenmacht afwezig zou zijn. In totaal zijn meer dan veertig samenlevingen opgevoerd als uitzondering op de regel dat een grote meerderheid van de leiderschapsposities en andere posities met hoge status door mannen worden bezet. Maar alle claims bleken op drijfzand te berusten; de mannenmacht is alomtegenwoordig.

Chambri vrouwDe bekendste uitzondering die wordt geclaimd, wordt gevormd door de Tchambuli (nu Chambri, red.), een volkje uit Nieuw-Guinea dat enkele tientallen jaren geleden door Margaret Mead werd bestudeerd. Ook Maarten 't Hart verwijst in De vrouw bestaat niet naar Margaret Mead om zijn stelling te onderbouwen dat er geen `mannelijk' en `vrouwelijk' gedrag bestaat dat in alle samenlevingen hetzelfde is.

Maar Margaret Mead zelf denkt daar vreemd genoeg anders over. Al in 1937 schreef ze in een brief aan de American Anthropologist: `Nowhere do I suggest that I have found any material which disproves the existence of sex differences...' En in Redbook schreef ze zesendertig jaar later: `men everywhere have been in charge of running the show... men have always been the leaders in public affairs and the final authorities at home.' Dergelijke uitspraken worden in vooruitstrevende geschriften begrijpelijk genoeg minder vaak aangehaald.

Margaret MeadAls de mannenheerschappij biologisch bepaald is, wat zou dan het mechanisme kunnen zijn dat hiervoor verantwoordelijk is? Net als bij de mens zijn het bij bijna alle andere zoogdieren de mannetjes die dominant gedrag vertonen. Onderzoek van de afgelopen vijfendertig jaar bij een groot aantal diersoorten heeft aangetoond dat het brein van het mannetje in de baarmoeder of kort na de geboorte door blootstelling aan mannelijke hormonen `vermannelijkt' wordt. Later in het leven heeft dit mannelijk gedrag tot gevolg.

Dit mannelijke gedrag kan ook bij vrouwtjes worden opgeroepen door manipulatie met hormonen. Bij een aantal diersoorten werd gedurende de cruciale periode kort na de geboorte een groep vrouwtjes behandeld met mannelijk hormoon. Wanneer deze vrouwtjes vervolgens ook als ze volwassen waren op de juiste wijze hormonaal werden behandeld, vertoonden ze even dominant gedrag als de mannetjes.

Dat bij mensen hetzelfde mechanisme werkzaam is, wordt bevestigd door onderzoek bij twee groepen meisjes die in de baarmoeder werden blootgesteld aan een overmaat aan mannelijke hormonen. Dergelijke meisjes werden voor het eerst bestudeerd door John Money en Anke Ehrhardt, die hun bevindingen publiek maakten in het boek Man and woman, boy and girl.

De eerste groep werd gevormd door meisjes wier moeders tijdens de zwangerschap hormonen hadden geslikt om een miskraam te voorkomen. De tweede groep werd gevormd door meisjes met een aangeboren afwijking, waarbij door de bijnierschors mannelijk hormoon wordt geproduceerd.

De meisjes werden geboren met gewone interne vrouwelijke organen maar met enigszins vermannelijkte externe geslachtsorganen. Na de geboorte werden de geslachtsorganen met een chirurgische ingreep vervrouwelijkt. De meisjes werden vervolgens opgevoed als vrouw, en ze waren verder lichamelijk ook gewone vrouwen: ze menstrueerden, ze waren in staat kinderen te krijgen en te zogen, et cetera. Alleen hun gedrag bleek niet erg vrouwelijk: ze vertoonden het wilde gedrag van `tomboys' (robbedoezen). Verder legden ze minder enthousiasme voor het moederschap aan de dag, hadden minder interesse voor het huwelijk en meer interesse voor het maken van carrière. Wat speelgoed betrof verkozen ze pistolen boven poppen. Kortom, ze waren wat feministen als ideale dochters zouden beschouwen - ware het niet dat niet de opvoeding doorslaggevend bleek te zijn (de meisjes waren immers opgevoed als vrouw), maar de blootstelling van de foetale hersenen aan mannelijke hormonen.

Er zijn ook welbewust experimenten met mensen gedaan - zij het geen biologische experimenten. In het boek Women in the kibbutz beschrijven L. Tiger en J. Sheper hoe in de Israëlische kibboetsen een heldhaftige poging werd ondernomen sekseverschillen af te schaffen door een strenge politiek van complete seksuele gelijkheid te voeren. De opvoedingsmethoden waaraan progressieve ouders in Nederland hun kinderen onderwerpen, steken bleekjes af bij de kibboetsmethoden: zo fanatiek werd geprobeerd de sekseverschillen eruit te rammen, dat zelfs haardracht en kleding voor jongens en meisjes hetzelfde waren. In het begin leek deze politiek te werken: de eerste generatie vrouwen was ideologisch bevlogen, en ging op grote schaal de politiek en het management in. Maar hun dochters bleken niet onder de indruk van de heersende ideologie en opvoedingsmethoden: ondanks druk van de omgeving gaven ze de voorkeur aan traditionele vrouwelijke bezigheden boven het streven naar leidersposities en andere bezigheden met hoge status.

Dat deze kleine groepjes bevlogen idealisten er al niet in geslaagd zijn de mannenheerschappij af te schaffen, geeft aan hoe groot de kans is om dit ideaal te verwezenlijken in samenlevingen waarvan het grootste deel van de bevolking bepaald niet ideologisch bevlogen genoemd kan worden.

Kortom, of je nu kijkt naar de antropologie, de dierproeven, de tomboys of de experimenten in de kibboetsen - iedere cruciale test wijst in maar één richting: het feit dat mannen heersen, heeft een biologische grondslag; het geheimzinnige `glazen plafond' dat verhindert dat vrouwen op grote schaal doorstoten naar de top, is eenvoudig een gebrek aan testosteron.

Wat is hiertegen ingebracht door progressieve denkers? Het enige positieve bewijsmateriaal dat uit deze hoek is aangedragen, bestaat uit het feit dat meisjes en jongens seksistisch worden opgevoed; dit zou voldoende zijn om de mannenheerschappij te verklaren, en een biologische verklaring dus `overbodig' maken. Maar het feit dat kinderen een seksistische opvoeding krijgen, vormt in het geheel geen weerlegging van de biologische theorie. Integendeel, juist wanneer de sekseverschillen biologisch bepaald zijn, zou je verwachten dat de opvoeding `seksistisch' is, dat wil zeggen dat ouders na observatie van de realiteit hun kinderen ervan op de hoogte stellen hoe deze in elkaar zit (`jongens zijn agressief', `meisjes zijn passief' et cetera).

Dat de opvoeding overal `seksistisch' is (zolang de feministische ideologie tenminste nog niet is doorgedrongen), wordt door de biologische theorie dus goed verklaard, maar hoe verklaren de omgevingstheoretici dit? De universele mannenheerschappij verklaren door te zeggen dat in elke samenleving de kinderen seksistisch worden opgevoed, is in het geheel geen verklaring. Het is niet meer dan een verschuiving van de vraag, die nu luidt: waarom worden in alle samenlevingen juist de jongens opgevoed tot dominant gedrag, en niet de meisjes? Een bevredigende theorie hierover is nog niet opgesteld, en kan ook onmogelijk opgesteld worden, omdat zo'n theorie al het bewijsmateriaal zou moeten negeren dat erop wijst dat de mannenmacht een biologische oorzaak heeft.

Maar de belangrijkste verdedigingslinie die door omgevingstheoretici is opgeworpen, is zuiver defensief: deze bestaat uit het bekritiseren van het eerder opgesomde bewijsmateriaal. Dit wordt afzonderlijk bekeken en bekritiseerd, en steeds wordt vastgesteld dat het afzonderlijke bewijsmateriaal niet voldoende is om met zekerheid te kunnen concluderen dat de menselijke fysiologie de grondslag vormt van de mannenheerschappij. Als het afzonderlijke bewijsmateriaal niet voldoende is om hiertoe met zekerheid te kunnen concluderen, dan is al het bewijsmateriaal bij elkaar hiertoe ook niet in staat, aldus luidt de redenering. Strikt genomen klopt dit. Maar het probleem is dat als deze redenering zou worden toegepast op de overige empirische wetenschappen, deze wetenschappen dan op het niveau van de pre-Socraten zouden zijn blijven steken.

Geen enkele empirische theorie kan `bewezen' worden; ook de quantumtheorie, de relativiteitstheorie en de theorie dat roken de gezondheid schaadt, kunnen niet bewezen worden. Empirische theorieën worden dan ook niet beoordeeld op het criterium van bewijsbaarheid. Er zijn andere criteria, zoals verklarende kracht, eenvoud, consistentie, en, heel belangrijk, de vraag: heeft de theorie een of meer zware testen doorstaan, dat wil zeggen testen die ook in het nadeel van de betreffende theorie hadden kunnen uitvallen? Op al deze criteria scoort de biologische theorie veel beter dan de omgevingstheorie.

Hans GaljaardToch is de stelling dat de mannenheerschappij een biologische grondslag heeft weinig populair. Ook in de als `taboedoorbrekend' gepresenteerde VARA-serie Alle mensen zijn ongelijk was het oordeel ouderwets vooruitstrevend: de maatschappelijke dominantie van mannen `heeft niets met de genen te maken', aldus professor Galjaard, die helaas naliet zijn stelling nader te onderbouwen. Hoewel het geven van biologische verklaringen voor relatief `onschuldige' sekseverschillen (bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijk inzicht en taalvaardigheid) de laatste tijd niet meer taboe is, blijken de taboes van de jaren zeventig nog redelijk intact te zijn wanneer het erom gaat de maatschappelijke dominantie van mannen te verklaren. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de eerste Nederlandse intellectueel die, zij het met zeer veel slagen om de arm, durfde te suggereren dat de mannenheerschappij berust op de hormoonhuishouding, een vrouw is (Malou van Hintum).

Steven GoldbergAls de mannenheerschappij een biologische oorzaak heeft, betekent dit dan ook dat die heerschappij onvermijdelijk is - een natuurwet die niet door mensenhanden gebroken kan worden? Deze vraag werd al begin jaren zeventig bevestigend beantwoord door de Amerikaanse socioloog Steven Goldberg in het boek The inevitability of patriarchy (onlangs herdrukt onder de titel Why men rule). (Dat Goldbergs boek tien jaar lang in het Guinness book of records stond vermeld als het boek dat door de meeste uitgevers werd afgewezen alvorens het uiteindelijk gepubliceerd werd, zal nauwelijks verbazing wekken.)

Wie in de vrijheid van de menselijke wil gelooft, zal Goldbergs conclusie moeilijk kunnen accepteren. En het lijkt op het eerste gezicht ook niet al te moeilijk om de mannenheerschappij te ondermijnen. Zoals het manifest van de twaalf regenten onderstreept, zijn bijna alle invloedrijke mannen tegenwoordig het ideaal toegedaan van de `afspiegeling van de bevolking'. Wat is er eenvoudiger dan deze mooie woorden eindelijk eens in de praktijk te brengen? Als de vrouwen weigeren een stap naar voren te doen omdat ze andere zaken belangrijker vinden dan het najagen van maatschappelijk aanzien, kan hetzelfde resultaat bereikt worden doordat de mannen hun aangeboren competitiedrift onderdrukken en vrijwillig een stap achteruit doen.

Jacques WallageEr lijkt één groot bezwaar te zijn. Verlichte mannen mogen dan weliswaar de idealen van positieve discriminatie en seksegelijkheid zijn toegedaan, ze gaan er toch onbewust van uit dat de consequenties van hun idealen slechts andere mannen aangaan, en niet henzelf. Neem het gedrag van twee van onze meest feministische machthebbers: Jacques Wallage, een van de ondertekenaars van het manifest, en Jan Pronk. Gemeten naar hun publieke uitlatingen zijn dit extreem vooruitstrevende mannen, maar in de harde praktijk van alledag ontpoppen ze zich tot ouderwetse macho's die met hun hanige gedrag de succesvolle emancipatie van de vrouw volstrekt onmogelijk maken (zie: `Langs de meetlat').

En ook de progressieve dag en weekbladen die regelmatig in hun redactionele commentaren een klaagzang aanheffen over het schandelijke gebrek aan vrouwen op hoge posten worden zonder uitzondering geleid door één of meer mannen, die er niet over peinzen een stapje terug te doen om zo hun idealen zelf in de praktijk te brengen. Kortom, net als voor de Amerikaanse televisiedominees, die regelmatig in het bordeel worden aangetroffen, blijkt ook voor de feministische dominees de theorie eenvoudiger te zijn dan de praktijk, en de splinter in andermans oog veel beter zichtbaar dan de balk in eigen oog.

Een atmosfeer van positieve discriminatie kan wel de maatschappelijke verschillen tussen mannen en vrouwen enigszins terugdringen (zonder positieve discriminatie zou het aantal vrouwelijke ministers in het paarse kabinet waarschijnlijk een stuk kleiner zijn geweest), maar totale opheffing van de verschillen lijkt langs deze weg niet mogelijk te zijn; daarvoor blijven er toch te veel mannen over die, ondanks hun met de mond beleden overtuigingen, hun verwerpelijke competitiedrift maar niet weten te onderdrukken.

Toch is de situatie niet zo hopeloos als Goldberg het voorstelt. Een mogelijke uitweg uit de verwerpelijk geachte status-quo werd al meer dan tien jaar geleden gewezen door Maarten 't Hart, in zijn eerder genoemde boek De vrouw bestaat niet. Na als goed bioloog de bepalende rol van hormonen te hebben erkend voor de mannelijke neiging tot dominantie, schrijft 't Hart: `overigens impliceert dat niet dat er verschil is tussen mannen en vrouwen. Als je aan meisjes de hormonen zou toedienen die in het bloed van jongens circuleren, dan zouden zij ook agressiever en actiever worden.' Een opmerkelijke redenering (`je zou het verschil kunnen opheffen, dus er is geen verschil'); een seksist zou zeggen dat hier sprake is van vrouwenlogica. Maar afgezien van deze door het feminisme geïnspireerde misser, heeft 't Hart hier wel de weg gewezen die zou kunnen leiden tot de opheffing van de mannenheerschappij. Het toedienen van mannelijke hormonen aan meisjes is overigens niet voldoende, aangezien de periode in de baarmoeder doorslaggevend is; de hormonen zullen al moeten worden toegediend aan de vrouwelijke foetus. Om de nieuwe mens te produceren waar alle verlichte geesten van dromen, zal een dergelijke hormoontherapie waarschijnlijk heel wat effectiever zijn dan lapmiddelen als sekseneutrale opvoeding en positieve discriminatie.

Ironisch genoeg blijkt de meest veelbelovende methode om volledige seksegelijkheid te realiseren tot het soort praktijken te behoren waarvan juist de voorstanders van volledige seksegelijkheid altijd met veel kabaal hun afschuw hebben getoond. Het is daarom ook ondenkbaar dat langs deze weg de mannenheerschappij op korte termijn afgeschaft zal kunnen worden.

Zolang biologische manipulatie met foetussen wordt beschouwd als een `Hitler-praktijk', zit er niets anders op dan de mannenheerschappij te accepteren als iets onvermijdelijks.

Bart Croughs

Over de auteur

Bart Croughs (1966) is een van de vruchtbaarste libertarische geesten van Nederland. Hij is afgestudeerd in de filosofie en was voorheen hoofdredacteur van het tijdschrift "Reactie".

Bart Croughs schreef het boek "In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon". U kunt het bestellen bij Lulu.com of delen ervan hier lezen. Het is een humoristische en felle aanval op het links intellectuele denken in Nederland en legt op zeer leesbare wijze de inconsequenties ervan bloot.

Verder schreef hij voor Playboy zijn eigen column in de periode van maart 1997 tot en met augustus 1998. Gedurende enkele jaren had Croughs een column in het opinieweekblad HP/de Tijd.

MeerVrijheid
webmaster@meervrijheid.nl