Ter verdediging van kinderarbeid en de werkgever
Door Walter Block
21 mei 2004
Bovenaan de lijst van maatschappijvijandige elementen kan men steevast de werkgever vinden die kinderen in dienst heeft: wreed, hardvochtig, uitbuiter, sluw en slecht.
De publieke opinie wil het dat kinderarbeid gelijkwaardig is aan slavenarbeid, en de werkgever die er gebruik van maakt is geen zier beter dan de slavenhouder.
Een herziening van deze zienswijze is dringend geboden, ook om wille van de rechtvaardigheid, want de leidende opinie in deze kwestie zit er volledig naast. De archetypische werkgever van kinderen is even zachtmoedig, goedwillend, en van vriendelijkheid evenzeer vervuld, als wie dan ook. Bovendien is de institutie van kinderarbeid eervol, met een lange en roemrijke geschiedenis van goede werken.
De schurken op het toneel zijn niet de werkgevers, maar degenen die de vrije markt voor kinderarbeid verhinderen. Deze weldoeners zijn verantwoordelijk voor de onmetelijke verarming van hen die aldus verstoken worden van werk. Ook al was de berokkende ellende in het verleden groter, toen omvangrijke armoede wijdverbreide kinderarbeid noodzakelijk maakte, er zijn nog steeds mensen die ernstig gebrek leiden. De hedendaagse verbodsbepalingen op kinderarbeid zijn daarmee een onredelijke inbreuk op hun levens.
'De schurken op het toneel zijn niet de werkgevers, maar degenen die de vrije markt voor kinderarbeid verhinderen.'
Het hoofdargument ter verdediging van kinderarbeid is dat de werkgever van kinderen niemand gedwongen heeft bij hem in dienst te treden. Elke arbeidsovereenkomst is volledig vrijwillig. Zo bezien zouden de contractpartners deze niet aanvaarden als ze niet van oordeel waren geweest dat de overeenkomst voor hen wederzijds van voordeel zou zijn.
Maar hoe kan een arbeidscontract met een kind volledig vrijwillig zijn? Houdt volledige vrijwilligheid geen besef in waartoe een kind niet bij machte is? Om hier uitsluitsel over te geven, moeten we eerst over een juiste definitie beschikken van het begrip "kind zijn".
Dit is een aloud vraagstuk, waar nooit een afdoende oplossing voor gevonden is. Niettemin zullen we verschillende leeftijden onder de loep nemen waarvan men gesteld heeft dat deze een scheidslijn vormen tussen kindertijd en volwassenheid, en hiervoor een alternatief voorstellen.
De vroegste leeftijden die als scheidslijn zijn voorgesteld, zijn te vinden bij de verschillende godsdiensten. Veel godsdiensten merken de leeftijd waarop men in het geloof bevestigd wordt aan als begin van de volwassenheid. Doorgaans raakt dit de jongste, in ieder geval zeer jonge tieners. Maar de persoon (het kind) van, bij voorbeeld, dertien jaar oud, is ook - zeldzame tegenvoorbeelden daargelaten - nog onrijp, betrekkelijk hulpeloos, en heeft geen weet van de vaardigheden die nodig zijn om voor zichzelf te zorgen. Dus deze leeftijd moet als scheidslijn verworpen worden.
De volgende leeftijdskandidaat voor volwassenheid is 18 jaar. Deze werd vooral gekozen omdat een jonge man dienstplichtig werd. Dat neemt niet weg dat tegen deze leeftijd als scheidslijn voor volwassenheid verschillende bezwaren zijn aan te voeren. Zo kunnen we ons afvragen of het - in gevecht - deelnemen aan oorlogen eigenlijk wel "volwassen" gedrag genoemd mag worden. Maar al te vaak druist het beginnen van een oorlog volledig in tegen wat men als kenmerkend volwassen gedrag pleegt te zien. Ook kan het klakkeloos opvolgen van bevelen - wat voor gerekruteerde soldaten een plicht zonder mitsen-en-maren is - niet als schoolvoorbeeld van volwassen gedrag opgevat worden.
Een bijkomende complicatie is dat de dienstplicht, als een van de meest onvrijwillige instituties, de grondslag moet vormen voor het opvolgen van de orders. Want als het oorspronkelijke besluit om bevelen te gehoorzamen op vrijwillige grondslag was genomen - zoals de beslissing om bij een orkest in dienst te treden, en daarmee aan de (muzikale) bevelen van de dirigent gehoor te geven - dan hadden wij in de rekrutering tenminste nog een "ten naaste bij" volwassen gedragslijn kunnen zien.
Maar omdat de dienstplichtige leeftijd van 18 jaar op een fundamentele onvrijwilligheid is gestoeld, is het in de dienstplicht aangevoerde beroep op volwassenheid onzinnig. Nog een ander bezwaar tegen 18 jaar als beginpunt van de volwassenheid is dat de oorspronkelijke reden om naar een beginpunt daarvoor te zoeken voortkwam uit de bezorgdheid dat een kind niet in staat zou zijn om zelf
vrijwillige contracten te sluiten. Maar hoe kunnen wij dan zo'n begin-van-de-volwassenheid leeftijd grondvesten op een bij uitstek
onvrijwillige institutie als de dienstplicht?

Misschien is de jongste kandidaat voor de volwassen leeftijd de stemgerechtigde leeftijd, 21 jaar (
in de Verenigde Staten, in Nederland is deze leeftijd 18 jaar, vert. ). Maar ook op deze leeftijd is veel af te dingen. Zo is er het bezwaar dat sommige, zo niet vele, 10-jarigen een groter begrip hebben van politieke, maatschappelijke, psychologische en economische factoren, naar men mag aannemen juist díe factoren die iemand in staat stellen "op verstandige wijze" een stem uit te brengen.
Verondersteld dat dit zo is, dan zou het consequent zijn als men dit zou erkennen in de vorm van een beweging om het stemrecht toe te kennen aan alle schrandere 10-jarigen, of liever alle schrandere kinderen, ongeacht leeftijd. Maar dat zou strijdig zijn met het oorspronkelijke doel om het stemrecht tot volwassenen te beperken. Het feit dat de leeftijdsgrens van 21 jaar ons tot een cirkelredenering dwingt, maakt duidelijk dat het slechts een arbitraire scheidslijn voor volwassenheid is.
Op vergelijkbare wijze kunnen we aantonen dat andere definities van volwassenheid ondeugdelijk zijn. Wat we nodig hebben is niet een arbitraire leeftijdsgrens die op alle mensen van toepassing is, ongeacht hun vaardigheden, temperament en gedrag, maar criteria die al deze hoedanigheden in zich sluiten. Bovendien dienen de criteria consistent te zijn met het libertarische beginsel van het persoonlijke bezit van zichzelf:
homesteading. Het is nodig om het principe van
homesteading, dat aantoont dat een ieder het onvervreemdbare eigendom heeft over eigen lijf en een onbeperkte beschikkingsmacht over zijn eigen bezittingen, toe te passen op het hoofdbrekens veroorzakende vraagstuk: wanneer wordt een kind
rechtens volwassen?
'Volgens Rothbard is het niet zo dat een kind een volwassene wordt wanneer hij een arbitraire leeftijdsgrens heeft bereikt, maar wanneer hij iets doet dat zijn beschikking en beheersing over zijn eigen persoon aantoont.'
Zo’n theorie is voorgesteld door professor Murray N. Rothbard. Volgens Rothbard is het
niet zo dat een kind een volwassene wordt wanneer hij een arbitraire leeftijdsgrens heeft bereikt, maar wanneer hij iets
doet dat zijn beschikking en beheersing over zijn eigen persoon aantoont. En dat gebeurt wanneer hij zijn ouderlijk huis verlaat en bij machte wordt in zijn eigen bestaan te voorzien.
De bezwaren tegen arbitraire leeftijdsgrenzen hebben op deze criteria geen vat (wat van de andere criteria voor volwassenheid niet gezegd kan worden). Bovendien is Rothbards theorie niet alleen consistent met de
homesteading theorie, maar is er ook een toepassing van. Want door het ouderlijk huis te verlaten en daadwerkelijk in zijn eigen bestaan te voorzien, wordt het kind van weleer een initiator, een
homesteader, en heeft het zijn verbeterde situatie aan zichzelf te danken.
Deze theorie heeft verscheidene implicaties. Als een kind alleen dan volwassen wordt wanneer het een daad stelt en uit eigen vrije wil een volwassen bestaan opbouwt, dan heeft een ouder niet het recht om zijn keuze te belemmeren. Een ouder mag het kind dan ook niet verbieden ouderlijk huis en haard te verlaten. Wel heeft een ouder andere rechten en verplichtingen jegens het kind zolang het kind in het ouderlijk huis verblijft. (Dit verklaart de veelgehoorde uitspraak: zolang jij hier in huis bent, doe je alles zoals ik het wil.) Maar de ouder kan het kind niet verbieden het huis te verlaten. Want zo’n verbod zou in strijd zijn met de wilsbeschikking van het kind om een volwassen bestaan op te bouwen.
Deze theorie over de overgang van kindertijd naar volwassenheid is trouwens ook de enige die een antwoord biedt op het vragen rondom zwakzinnigheid. Volgens de theorieën die een onlosmakelijk verband leggen tussen volwassenheid en een (arbitraire) leeftijdsgrens, zou een 50-jarige zwakzinnige als een volwassene behandeld moeten worden, ook al is hij dat overduidelijk niet in zijn doen en laten. Om overeind te blijven, moeten deze theorieën dan met andere arbitraire en ad hoc “uitzonderingsclausules” gestut worden.
Voor de homesteading theorie zijn de ontoerekeningsvatbaren (noot vertaler: W. Block gebruikte in het voorgaande de term
mentally deficient (zwakzinnig), en
hier de term
mentally incompetent; dit omvat dus ook hen die ontoerekeningsvatbaar zijn, maar niet zwakzinnig) echter geen vervelende uitzonderingsgevallen. Aangezien een ontoerekeningsvatbare persoon, van welke leeftijd ook, niet in staat is (geweest) om een bestaan en een bezit van en voor zichzelf op te bouwen, kan hij niet als een volwassene beschouwd worden. (Noot vertaler: W. Block lijkt te bedoelen dat iemand die tijdelijk ontoerekeningsvatbaar is tijdelijk geen aanspraak kan maken op de rechten van een volwassene.)
De belangrijkste implicatie van de
homesteading theorie van volwassenheid betreft natuurlijk het verbod op zogenaamde “kinder”arbeid, waar een kind wordt omschreven als iemand jonger dan een arbitrair aantal jaren. Immers dit verbod van “kinder” arbeid maakt het effectief onmogelijk vrijwillig volwassen te worden, precies als in het geval van ouders die een kind verbieden het huis te verlaten. Als een persoon in zijn jonge jaren verboden wordt te werken, heeft hij eigenlijk niet langer de optie om het huis te verlaten en in zijn bestaan te voorzien. Hij moet dan zijn eigen project van volwassenheid laten varen, en is gedwongen te wachten tot hij de willekeurige, wettelijk ingestelde leeftijd heeft bereikt waarop hij “volwassen” is.
Nochtans is het niet zo dat de theorie van professor Rothbard werkgevers verplicht om minderjarige jongeren in dienst te nemen, die een volwassen bestaan willen opbouwen. Natuurlijk zal zo iemand het even moeilijk vinden om een volwassene te worden als wanneer zij ouders zijn vertrek hadden verboden, of als de overheid dat had verboden. Het wezenlijke verschil is dat een werkgever die weigert jongeren in dienst te nemen geen inbreuk maakt op het vrijwillige karakter van de overgang van kindertijd naar volwassenheid. Want wil er sprake zijn van echte vrijwilligheid in een contractuele aangelegenheid, dan moet er een vrijwillige beschikking zijn van de
beide betrokken partijen. Zowel de werkgever als de werknemer moeten instemmen.
Omdat er pas positieve verplichtingen zijn, als het individu zichzelf daartoe contractueel verbindt, en omdat de werkgever zich niet tevoren gecommitteerd heeft om de jongere in dienst te nemen, is hier geen sprake van een morele verplichting van de zijde van de werkgever. (Natuurlijk zullen werkgevers altijd jongeren in dienst nemen als ze de indruk hebben dat zulks in hun voordeel is, zoals ze dat altijd gedaan hebben zolang het niet bij wet verboden was.)
'Dus de wetten tegen de kinderarbeid belemmeren geheel en al het recht van het kind om “zijn ouders te ontslaan” als het hun juk te zwaar vindt.'
Dat er een eind komt aan het verbod op kinderarbeid is belangrijk. Niet alleen om kinderen in staat te stellen zichzelf vrijwillig een volwassen bestaan op te bouwen. Ook voor de kleine, maar in belang toenemende kinderbevrijdingsbeweging is zo’n verbod van doorslaggevend belang. Willen kinderen werkelijk bevrijd worden van hun ouders gedurende hun verblijf in de ouderlijke woning, dan moeten er voor hen ook wettige mogelijkheden komen voor het vinden van werk. Zolang het een jongere onmogelijk wordt gemaakt in zijn bestaan te voorzien, heeft het recht om het ouderlijk huis te verlaten en een bestaan op te bouwen geen praktische waarde. Dus de wetten tegen de kinderarbeid belemmeren geheel en al het recht van het kind om “zijn ouders te ontslaan” als het hun juk te zwaar vindt.
Maar kan een arbeidsovereenkomst met een kind wel echt vrijwillig zijn, gegeven zijn jonge jaren, gebrek aan ervaring, enzovoort? Het antwoord is: jazeker. Een
persoon, wie dan ook, die in staat is het huis te verlaten en die poogt in zijn eigen bestaan te voorzien,
heeft genoeg onderscheidingsvermogen om vrijwillig een contract aan te gaan, omdat hij niet langer een kind is. Als we anders zouden oordelen, dan zouden we jongeren effectief beletten om hun eigen weg te gaan, en hun kindertijd vaarwel te zeggen door het opbouwen van een eigen bestaan. Met als gevolg dat ze moeten wachten totdat zij het door “de maatschappij”, in haar oneindige wijsheid, vastgestelde aantal “jaren des onderscheids” hebben bereikt.
Er zijn evenwel nog andere bezwaren tegen het legaliseren van “kinder”arbeid. Zo stelt men dat een straatarme jongere, ook al is hij een volwassene krachtens zijn keuze voor een zelfstandig bestaan, uitgebuit zal worden door werkgevers, dat de werkgever profijt trekt van de moeilijke situatie waarin de jongere zich bevindt. Maar het zou nog veel
erger zijn als hem deze ene bron van bestaan, hoe armzalig ook, wettelijk werd ontzegd. Ook als de werkgever wreed zou kunnen zijn, het werk armzalig, en het loon laag, dan zou het nog schadelijker zijn als de jongere de kans op werk werd ontnomen. Als er andere, gunstiger, alternatieven zijn om zijn brood te verdienen, dan zal de jongere daar gebruik van maken. Als deze alternatieven er niet zijn, dan zou een verbod op kinderarbeid hem ook deze enige mogelijkheid om wat te verdienen ontnemen.
'In een vrije markteconomie zal de werkgever niet in staat te zijn om misbruik te maken van de ellende van de jongere, door hem minder te betalen dan de waarde van zijn marginale product.'
In een vrije markteconomie zal de werkgever niet in staat te zijn om misbruik te maken van de ellende van de jongere, door hem minder te betalen dan de waarde van zijn marginale product. Want zoals wij gezien hebben in het hoofdstuk over de werkgever als “kapitalistische varken”, zijn er in de vrije markt sterke krachten die de lonen opdrijven naar het productiviteitsniveau van de betreffende werknemers.
Hoe arm en hulpeloos de jongere die werk zoekt ook moge zijn, het kan de potentiële werkgever niet verweten worden. Zelfs
als de armoede en “gebrek aan koopkracht” zeer extreem zouden zijn (we hebben gezien dat dit niet het geval zal zijn), dan is dat niet de schuld van de werkgever. We moeten de ongelukkige situatie dan wijten aan de achtergrond van het (ex) kind.
De vraag doet zich voor in welke mate de ouder verplicht is het kind ondersteuning te bieden. Als algemeen beginsel heeft de ouder hoegenaamd geen positieve verplichtingen jegens het kind. Want het argument dat die verplichtingen er wel zijn, krachtens de vermeende contractuele karakter, vrijwillige beslissing, van de zijde van de ouders om het kind op de wereld te brengen – dat argument kan gemakkelijk ontzenuwd worden. Dat moge blijken uit de volgende redenering:
- Alle kinderen hebben gelijke rechten die hun ouders hen verschuldigd zijn, ongeacht hoe zij op de wereld werden gebracht.
- Bij wijze van specifiek voorbeeld: het kind dat voortkomt uit een verkrachting komt evenveel rechten toe van de zijde van zijn moeder als welk ander kind ook. (Wij nemen aan dat de verwekker, de verkrachter, uit zicht verdwenen is.) Hoe wij ook tegen verkrachting aankijken, het kind dat voortkomt uit zo’n verkrachting draagt geen enkele schuld aan die misdaad, of welke andere misdaad ook.
- Het vrijwillige karakter van de opvoeding en verwekking van het kind is niet van toepassing in het geval van verkrachting.
- Dus het argument dat de ouder positieve verplichtingen heeft jegens het kind die voortkomen uit het vrijwillige karakter van de verwekking, of uit een “stilzwijgend contract”, houdt in het geval van verkrachting geen stand. Dat wil zeggen, in ieder geval in het geval van verkrachting heeft de moeder geen positieve verplichting jegens het kind, omdat zij niet ingestemd heeft met zijn verwekking.
- Aan alle kinderen zijn dezelfde rechten van de zijde van hun ouders verschuldigd, omdat zij (de kinderen) even onschuldig zijn aan welke misdaad ook, de “erfzonde” inbegrepen, zolang men het tegendeel niet kan aantonen.
Aangezien (althans dat is de traditionele veronderstelling) zulke rechten alle voortvloeien uit het vrijwillige karakter van de verwekking, en bij kinderen die verwekt zijn in een verkrachting deze verwekking overduidelijk niet gewenst was, zou de (vrouwelijke) ouder van deze kinderen, volgens de traditionele veronderstelling, hen geen rechten verschuldigd zijn.
Maar [volgens die veronderstelling] zijn hun
rechten gelijk aan die van alle andere kinderen. De conclusie moet zijn: ouders hebben geen positieve verplichtingen jegens hun kinderen.
Het is ook niet onmiddellijk of intuïtief duidelijk dat er enige andere grond is om van ouderlijke plichten jegens kinderen te spreken. Als wij aannemen dat alleen een vrijwillige instemming van de zijde van de ouder verplichtingen jegens kinderen kan scheppen, en dat dit argument ondeugdelijk is gebleken, is het duidelijk dat ouders geen positieve verplichtingen dragen jegens hun kinderen.
Geen positieve verplichtingen” betekent dat de ouder net zo min verplicht is om zijn eigen kind te voeden, kleden, en onderdak te bieden, als dat hij verplicht is om te voorzien in de noden van kinderen van anderen, of in de noden van andere volwassenen, met wie hij geen enkele band heeft via geboorte, affiniteit, enz. Niet dat de ouder daarmee het recht heeft het kind te doden. Evenmin als de ouder het recht heeft de kinderen van andere ouders te doden, heeft hij het recht om zijn “eigen” kinderen te doden, of liever: kinderen die hij in het aanzijn heeft geroepen.
Wanneer de ouder de rol van ouder op zich neemt, is hij een soort verzorger van het kind. Als de ouder ooit deze rol wenst op te geven, die hij vrijwillig op zich genomen heeft, of als hij deze rol überhaupt niet op zich wenst te nemen, dan staat het hem volledig vrij dat te doen. Hij kan het kind ter adoptie aanbieden, of in de oude traditie van het natuurrecht, het kind achterlaten voor de deuren van een kerk, of liefdadigheidsinstelling die in de zorg voor kinderen gespecialiseerd is.
Maar de ouder mag het kind niet achterlaten in een verborgen hoek van het huis zonder voeding, of weigeren het ter adoptie aan te bieden, - en wachten tot het sterft. Want dit zou gelijk staan aan moord, en dat is een misdaad die altijd streng veroordeeld moet worden. De ouder die het kind verborgen houdt en het niet van voeding voorziet (laat staan het kind gewelddadig vermoordt) heeft afstand gedaan van zijn rol als verzorger en onthoudt aan anderen de mogelijkheid de rol van ouder op zich te nemen.
Wellicht kan de ouder-verzorger rol verduidelijkt worden door het in een
homesteading hiërarchie onder te brengen. Het kind bevindt zich in een positie tussen het dier en de volwassene in. Als de ene volwassene de andere helpt, kan hij niet louter door die hulp te geven de eigenaar van de ander worden. Als een volwassene een dier domesticeert, en door zijn eigen inspanningen van het dier een productiefactor maakt (productief voor de mensheid), kan hij daardoor in het bezit geraken van het dier.
Het kind, als tussengeval, kan door
homesteading “bezit” zijn, evenwel alleen als object van verzorging, totdat het in staat is zich uit te roepen tot eigenaar van zijn eigen persoon: namelijk door onafhankelijk van zijn ouders te worden. De ouder kan over het kind alleen heerschappij uitoefenen en het opvoeden zolang hij
doorgaat met zijn pogingen om het onder zijn hoede te houden [
homesteading] (Maar met een dier kan de eigenaar ook eigenaar blijven als hij het niet langer onder zijn hoede heeft, zoals wij zien bij landbezitters die op afstand hun bezittingen of domeinen laten besturen.) Als de ouder zijn actieve bemoeienis met het kind staakt, dan behoort hij het óf ter adoptie aan te bieden, als het te jong en hulpeloos is om voor zichzelf op te komen, óf het toe te staan van huis weg te gaan om zijn eigen leven op te bouwen, als het daardoor bereid en in staat is.
Als de ouder het kind heeft opgevoed met nét zo veel (maar niet meer dan dat) hulp en ondersteuning dat wij ze – aarzelend, maar toch - hoeders van het kind mogen blijven noemen, en als het kind daardoor in een staat is van betrekkelijke achterstelling, dan kan een toekomstige werkgever daar geen verwijt van gemaakt worden. Een verbod voor de werkgever om zo’n kind in dienst te nemen zal het kind op geen enkele wijze baten, in tegendeel zijn lot kan er alleen door verslechteren.
Weliswaar zijn er ouders die, van buitenaf bezien,
onverstandige beslissingen nemen over hun kinderen. Maar daaruit volgt niet dat het welzijn van de kinderen verhoogd wordt door dat in de handen van een staatsapparaat te leggen. Ook de staat maakt onverstandige, en zelfs
onheilzame, beslissingen over kinderen. En een kind kan gemakkelijker weglopen van zijn ouder dan van zijn overheid, die ons allen de baas is.
Wij moeten dan ook concluderen dat alle arbeidsovereenkomsten die jongeren betreffen geldig zijn zolang zij vrijwillig zijn, en dat zij ook vrijwillig
kunnen zijn. Óf de jongere is een volwassene (ongeacht zijn kalenderleeftijd), die bewezen heeft zijn volwassenheid aan te kunnen en dus bij machte is om met contracten in te stemmen, óf hij is nog een kind, en is bij machte om op een vrijwillige basis te werken via bemiddeling, en met goedkeuring, van de ouders.
Walter Block
Dit is een hoofdstuk uit Walter Blocks
Defending the undefendable dat werd vertaald door Alex Schutzelaars.