7 november 2003
Een van de bekendste citaten in de economie komt uit dat boek. ‘Niet dankzij de goedwillendheid van de slager, brouwer of bakker verwachten we ons avondeten, maar dankzij hun besef van het eigenbelang. Wij spreken ze niet aan op hun medemenselijkheid, maar op hun zelfliefde. We praten niet met ze over onze noden, maar over hun voordeel.’
Als mensen niet naar hun eigenbelang zouden kijken, zo meende Smith, dan zou de samenleving een stuk minder aantrekkelijk zijn. De bakker zou brood geven aan de mensen die hij aardig vindt, in plaats van de mensen die brood nodig hebben, en hij zou ook niet gedreven worden meer brood te bakken als de nood hoger werd.
Maar Smith was minder eenzijdig dan vandaag vaak wordt gedacht. Hij schreef eerder een boek over ‘de theorie van morele gevoelens’, en benadrukte daarin het belang van sympathie en zelfbeheersing. Het probleem van veel mensen is echter dat nobele gevoelens van sympathie en zelfbeheersing niet altijd in evenwicht zijn met het eigenbelang. De markt was voor Smith een belangrijk instrument om een tekort aan ‘hoge’ morele waarden als sympathie en zelfbeheersing op te vangen. Want door de markt gaat de bakker alsnog, zonder aanziens des persoons, brood leveren aan de mensen die daar de marktprijs voor over hebben. Een goed werkende markt discrimineert bijvoorbeeld niet. Stel dat de bakker uitsluitend aan roodharige klanten wil verkopen, dan beperkt hij zijn markt. Andere bakkers vullen het gat dat ontstaat, zolang de marktprijs voor andere klanten hoger blijft dan voor roodharigen zullen nieuwe bakkers tot de markt aangetrokken worden.
Maar ja, dan hebben we het wel over ‘een goed werkende markt’. In de praktijk werken markten echter niet altijd goed. De bakker zorgt bijvoorbeeld voor overlast. ’S Morgens maakt hij lawaai en de broodlucht stoort sommige omwonenden. Eigenlijk zijn dat ook kosten, die in de broodprijs tot uiting moeten komen. Maar de markt zelf krijgt dat niet zomaar voor elkaar. Overheidsingrijpen is dan vaak het antwoord. Die gaat bijvoorbeeld het aantal bakkers reguleren, zodat niet overal hinder is. Of, zo u wilt, het aantal asfaltcentrales voor wegenbouw. Maar de bakkers en asfaltboeren die dan overblijven, krijgen dan zomaar een beetje marktmacht in de schoot geworpen. Dat is plezierig, want dat biedt de mogelijkheid om de prijzen te verhogen en rijk te worden. Dat vinden we immoreel. Maar immoreel gedrag wordt vaak juist door goed bedoelde bijsturing van de markt mogelijk gemaakt.
Recente discussies over ‘markt en moraal’ ontstaan dan ook meestal in situaties waar de gevolgen van regulering niet helemaal zijn wat we bedoeld hadden. De parlementaire enquête bouwnijverheid is een voorbeeld. De wantoestanden bij aanbestedingen, de prijsafspraken tussen bouwers, de bordeelbezoeken met ambtenaren zijn stuk voor stuk terug te voeren op goed bedoeld maar fout uitwerkend overheidsingrijpen in markten. Politici hebben echter de neiging om snel ‘de moraal’ te laken: er wordt schande van gesproken als een bouwer een ambtenaar meeneemt naar een bordeel of dat een reisje naar een internationaal voetbalevenement wordt aangeboden. Het liefste worden dan harde sancties in het vooruitzicht gesteld. Maar beter zou zijn om de situatie, die immoreel gedrag mogelijk maakt, aan te pakken. Dat is veel moeilijker, want dan komt de vraag aan bod of goede bedoelingen wel altijd in goede regels vertaald worden. Adam Smith blijft hiervoor nog steeds een prima raadgever. Goede bedoelingen zijn mooi, maar kijk vooral naar het eigenbelang dat mensen zullen nastreven, en dat eigenbelang is in een marktomgeving net zo (im)moreel als in een gereguleerde omgeving.
Hugo Keuzenkamp
Hoogleraar economie, Universiteit van Amsterdam, en algemeen directeur van de Stichting voor Economisch Onderzoek
Deze column verscheen eerder in De Financiële Telegraaf op 23 oktober jl.