13 oktober 2003
Nu ben ik geen anti-discriminatie fanaat. Een kleine particuliere werkgever moet mijns inziens de vrijheid hebben tot hantering van het sexe-criterium bij zijn personeelsbeleid. Het is ten slotte zijn bedrijf, dat het stempel van zijn voorkeuren mag dragen. Werkt hij makkelijker of prettiger met vrouwelijk dan met mannelijk personeel of juist omgekeerd, dan is dat prima. Het is onzin daar artikel 1 van de Grondwet als meetlat naast te leggen.
Voor grotere, meer onpersoonlijke werkgevers is dit al minder vanzelfsprekend. Ook daar moeten we echter niet overdrijven. Maar de overheid moet stellig kort gehouden worden, ook als werkgever. Artikel 1 van de Grondwet had zo geformuleerd moeten zijn dat het alleen de overheid de handen bond.
Juristen houden niet van fundamentele discussies. Zo is het Handboek van het Nederlandse Staatsrecht snel klaar met ons probleem: “Een moeilijkheid, ook vanuit het gelijkheidsbeginsel gezien, is echter wel dat sommige vormen van positieve discriminatie ertoe kunnen leiden dat fouten van de samenleving gerepareerd worden ten koste van individuen die aan die fouten niet, althans niet meer dan anderen schuldig zijn.” Wat ‘fouten van de samenleving’ zijn blijft onhelder, maar overigens hebben we hier een prima argument tegen voorkeursbeleid. Tenminste lijkt er grond voor zgn. nadeelcompensatie: de inkomensschade die de afgewezen mannelijke sollicitant lijdt zou door de overheid vergoed moeten worden. De auteur (bewerker De Reede) durft zulke conclusies echter niet aan. De gesignaleerde ‘moeilijkheid’ is voor hem kennelijk marginaal, zonder dat de lezer verneemt waarom dat zo is.
Nu is er dus de VVD-kritiek. Een nieuwe lente? Nee, men waagt zich ook hier niet aan principiële vragen. De redenering luidt: “Voorkeursbeleid had vroeger wel een functie, maar is nu overbodig geworden. We kunnen het voortaan beter laten aankomen op de mondigheid van het individu. Bovendien zijn bepaalde doelgroepen getalsmatig gegroeid: hun bevoorrechting schiet nu haar doel voorbij.”
Hier wordt het voorkeursbeleid op zijn minst historisch goedgepraat. Bovendien is het betoog meer toegesneden op allochtonen dan op vrouwen. Het getalsargument gaat voor de laatsten sowieso niet op. In de nadruk, ten aanzien van allochtonen, op ‘mondigheid’ en ‘zelf je plek veroveren’ zouden zelfs Aboe Djadja en de fortuynisten elkaar thans kunnen vinden. Ten aanzien van vrouwen is er niet zo’n klimaatverandering. Een mondige vrouw is volgens de heersende leer nog steeds één wier ‘rolmodellen’ er mee door kunnen bij de redactie van de Volkskrant. Een traditionele huisvrouw wordt vermoed onmondig te zijn. Het blijft in de regentenkaste tot de goede toon behoren zwierig de deur open te houden voor het feminisme. Vandaar de halfslachtigheid van het VVD-geluid.
“Regentenkaste”, schreef ik - dat is Fortuyn-jargon. Maar niet toevallig was Fortuyn zelf op dit punt ambivalent. Hij ambieerde de positie van opper-regent en kon dus niet alléén maar dwars liggen. Zijn “mens, ga koken!” was verfrissend, zijn karakterisering van het feminisme als een twintigste-eeuws totalitarisme juist. Maar in het defensief gedrongen kon hij (op de Britse t.v.) royaal door de bocht gaan: “In de underclasses woman is oppressed!”. Dat is, enigszins potsierlijk door het steenkolenengels, toch wel de regentenmentaliteit ten voeten uit: beneden ons, in de maatschappelijke laagte, daar zijn de mensen nog niet zo ver als wij – ze moeten nog veel van ons leren.
Het was dan ook geen paradox dat uitgerekend een LPF-staatssecretaris ons via debiele televisiespotjes kritisch wilde stemmen over de gangbare rolverdeling in het huishouden. Hij zou graag, zei hij bij de start van de bevoogdingscampagne, het gesprek aan uw en mijn keukentafel bepalen. Heeft meneer Phoa met dit totalitaire streven het gedachtengoed van Pim verraden? Ik denk het niet. Eenmaal aan boord van de macht zou ook Fortuyn zich zonder bedenken in de armen van de rolpatronen-maffia hebben laten zinken. Hij was te bang en te machtsgeil om ook op dit punt met de politieke correctheid te breken.
Dat doet dus ook de VVD niet. Ze formuleert geen ethische bezwaren. Alleen van de bevoorrechting van allochtonen lijkt men echt af te willen, nu het tij daarvoor gunstig is. De bevoorrechting van vrouwen wordt er slechts bij genoemd om straks in het debat wat wisselgeld te hebben. Door op dit punt bij te draaien, zal men bewijzen ‘niet de klok terug te willen zetten’. De winter der feministische politieke correctheid houdt voorlopig nog aan.
Max Staudt
Max Staudt (1955) is theoloog, doet secretarieel werk op een advocatenkantoor en studeert rechten. Hij ziet zichzelf als calvinist met libertarische sympathieën. Zijn omvangrijke doctoraalscriptie “Van tweeërlei tafel” (2002) behandelde kritisch een onderdeel van de arbeidsrechtelijke gelijke behandelingswetgeving in een betoog dat uitgaat van het essay ‘Rationalism in Politics’ van Michael Oakeshott (een conservatieve Engelse filosoof uit de omgeving van Iris Murdoch)en vervolgens de messen slijpt aan het werk van Pascal, Burke en Kierkegaard. Behalve het conservatieve karakter van zijn denken erkent Staudt graag de weldadige invloed die Bart Croughs klassieker “In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon” op hem had. Het was een psychiater die hem wees op deze auteur: dat Croughs aanvankelijk met zijn tijdschrift Reactie zijn eigen forum had gecreëerd, dàt was nog eens een voorbeeld van niet-depressief gedrag. Sindsdien bestrijdt Staudt somberheid regelmatig met een portie Croughs. |