Monopolie

Door Sjef Roark

26 april 2004

If "collusion" must be stopped, and cartels must be broken up by the government, i.e., if to maintain competition it is necessary that cooperation be destroyed, then the "anti monopolists" must advocate the complete prohibition of all corporations and partnerships. - Murray Rothbard

In dit hoofdstuk bespreek ik het volgende standaardargument tegen een vrije markt economie:

In een vrije markt economie ontstaan vanzelf monopolies en/of kartels, die de gehele markt gaan beheersen en vervolgens de prijzen verhogen. Juist de armen zijn hier het meeste de dupe van zijn.

Mijn definitie van een monopolie is een bedrijf of organisatie welke een bepaald product levert zonder dat andere bedrijven of organisaties datzelfde product leveren.

Mijn definitie van een kartel is een groep bedrijven of organisaties dat een bepaald product levert zonder dat andere bedrijven of organisaties datzelfde product leveren, en die prijs of productie afspraken maken en zich hieraan houden.

De monopolies en kartels zijn in drieën te delen:

  1. natuurlijke monopolies en kartels
  2. monopolies en kartels op basis van geweld
  3. monopolies en kartels op basis van marktpositie
Deze drie vormen van monopolies en kartels worden hierna achtereenvolgens behandeld.

Natuurlijke monopolies en kartels

Onder natuurlijke monopolies en kartels versta ik monopolies en kartels op produkten die vanwege hun unieke aard in het bezit van een persoon of bedrijf zijn. Als iemand bijvoorbeeld eigenaar is van een unieke grondstofmijn, dan heeft deze persoon een natuurlijk monopolie op deze grondstof. Zo heeft ook ieder mens een natuurlijk monopolie op zijn eigen verstand. Als er van de eerder genoemde grondstof twee eigenaars zijn die samen prijsafspraken maken over deze grondstof, dan vormen zij samen een kartel.

Monopolies en kartels op basis van geweld

Onder monopolies en kartels op basis van geweld, versta ik monopolies en kartels die concurrentie met geweld wordt tegenhouden. Als ik bijvoorbeeld een brood verkoop, en de maffia vermoordt alle mensen die proberen om met mij te concurreren, dan heb ik een monopolie op brood op basis van geweld. Ook staatsmonopolies vallen onder deze categorie. Veel staten die zich graag in sterke mate met de economie willen bemoeien, hebben veel bedrijven genationaliseerd en de concurrentie verboden. Als je toch daarmee gaat concurreren wordt je gedwongen daarmee op te houden, desnoods met gebruik van politieoptreden. Ook bestaan er kartels op deze basis, zoals de banken in Nederland.

Subsidie kan ook een soort monopolies/kartels op geweldsbasis veroorzaken. Tegen het gesubsidieerde onderwijskartel valt door de subsidies moeilijk te concurreren. En de subsidie kan alleen worden gegeven dankzij belastingheffing, welke op haar beurt alleen mogelijk is dankzij de uiteindelijke dwang door de politie.

Voorbeelden van overheidsmonopolies, of door de overheid beschermde monopolies en kartels, zijn gezondheidszorg, het verzekeringswezen, taxi's, TV-kabel-maatschappijen en nutsbedrijven.

Monopolies en kartels op basis van marktpositie

Onder monopolies of kartels op basis van marktpositie versta ik de afwezigheid van concurrentie zonder dat dit het gevolg is van geweld of een natuurlijk monopolie of kartel. Als ik bijvoorbeeld brood verkoop zonder dat iemand anders dat doet, dan heb ik een monopolie op brood.

In een vrije markt economie, een economie die gescheiden is van de staat zonder bemoeienis met de economie, zijn per definitie geen monopolies of kartels op basis van gewelddadige dwang.

Monopolies op basis van marktpositie zijn niet erg waarschijnlijk. Zo is het haast ondenkbaar dat de gehele broodverkoop in handen zou zijn van één broodmaatschappij. De angst dat zo'n monopolie de broodprijzen tot een voor veel mensen onbetaalbaar hoog niveau zou verhogen is volgens mij onterecht. Er zou dan namelijk een markt komen voor concurrenten die het brood goedkoper verkopen. Alle klanten gaan dan naar de goedkoopste aanbieder die vervolgens stinkend rijk wordt. Dit is voor deze concurrent veel winstgevender dan zich aan te sluiten bij het monopolie, om samen een kartel te vormen. Door onder de prijs van het monopolie te zitten liggen voor de concurrent de tonnen namelijk op straat. Er is dan tevens een markt voor banken om hierin te investeren.

Een groot bedrijf heeft voordeel wegens grootschalige productie ten opzichte van kleine bedrijven, en zou daarom wellicht een monopolie kunnen vormen omdat concurrenten meestal klein beginnen. Als producten immers op grote schaal worden vervaardigd zijn ze wellicht goedkoper omdat efficiëntere machines bij grootschalige productie rendabel kunnen worden. Hier staat echter tegenover dat grotere bedrijven meer bureaucratie kennen dan kleinere bedrijven. Hierdoor zijn grotere bedrijven inflexibel bij het invoeren van nieuwe productieprocessen en produkten, hetgeen weer in het voordeel van kleinere bedrijven werkt. Het zorgt er vaak voor dat grotere bedrijven juist méér overhead hebben. Als grotere bedrijven toch goedkoper kunnen werken, wil dat nog niet zeggen dat ze nooit concurrentie zullen krijgen. Als ze hun prijzen maar duur genoeg maken, wordt concurrentie toch rendabel. De kleinere concurrenten zijn dan ondanks het schaalvoordeel van de monopolist goedkoper, omdat de monopolist de prijzen heeft verhoogd. Er zijn ongetwijfeld mensen die hierin willen en kunnen investeren. Aan de andere kant, als een bedrijf een monopolie behoudt omdat het goedkoper produceert dan anderen zouden kunnen, en de prijzen evenredig goedkoop houdt, dan hebben consumenten alleen maar voordeel bij dit monopolie vanwege de lage prijzen.

Sommige mensen brengen hier tegenin dat deze monopolies bij concurrentie hun prijzen zullen verlagen, totdat de concurrentie weer failliet is, en dan hun prijzen weer zullen verhogen. Er is dan echter een markt voor het direct neerzetten van een grootschalige concurrent, die dus even goedkoop is. Dat is geen fantasie: grootschalige bedrijven rijzen soms als paddestoelen uit de grond. Bovendien hoeven grootschalige bedrijven helemaal niet zo héél groot te zijn. Slechts één exemplaar van een hoog-efficiënt productiemiddel is voldoende voor het schaalvoordeel. De meeste fabrieken hebben een aantal van deze machines bij elkaar staan. Eén van deze machines levert hetzelfde voordeel per produkt, en is dus genoeg om te kunnen concurreren.

In deze discussie over monopolies had het woord monopolies ook kunnen worden ingevuld met het woord kartel, waarover min of meer hetzelfde kan worden gezegd. Een verschil is dan natuurlijk dat de concurrent in het kartel kan worden opgenomen, hoewel elke nieuwe concurrent extra productie oplevert waardoor de prijs moet zakken om te totale productie te kunnen verkopen. Bij relatief hoge prijzen ontstaat dan echter toch weer een markt voor opnieuw een nieuwe concurrent, die weer kapitalen kan verdienen door onder de prijs te gaan zitten.

Tot nu toe ging ik in deze discussie nogal statisch met de markt om, en dat vertekent het beeld van de markt enigszins. Het is namelijk niet zo dat brood slechts concurreert met brood, of witbrood slechts concurreert met witbrood. Als het brood om een of andere reden te duur wordt, kunnen mensen immers ook crackers, muesli of bananen kopen. Als pennen te duur worden kun je ook potloden, houtskool, krijt of computers gebruiken. Als je de bioscoop te duur vindt kun je ook naar het theater of uit eten gaan, of van hetzelfde geld een pijl en boog kopen. In feite kun je je geld aan een heleboel verschillende dingen uitgeven, die dus allemaal met elkaar concurreren. Het idee dat natuurlijke monopolies of kartels, en monopolies en kartels op basis van marktpositie hun prijzen sterk zouden verhogen nadat ze de concurrenten eruit werken, is in dit licht absurd. In het onwaarschijnlijke geval dat er een broodkartel zou ontstaan en dat dit kartel de prijzen drastisch zou kunnen verhogen zonder dat er nieuwe concurrenten ontstaan, zouden de mensen in ieder geval over kunnen gaan op muesli of iets anders. Op deze wijze zullen de broodverkopers hun prijzen dus niet al te hoog maken, aangezien ze dan teveel last hebben van concurrentie van allerhande andere (eventueel eetbare) produkten.

Dit geldt natuurlijk ook voor grondstoffenkartels. Voor olie geldt bijvoorbeeld dat het op allerlei plaatsen kan worden opgeboord, maar dat het in bepaalde landen goedkoper naar boven te halen is. Als deze landen hun prijzen echter te hoog maken, dan zal elders naar olie worden geboord, of zal men gebruik maken van andere energiebronnen (zoals alcohol, speciale cactusolieën, amoniakcentrales, windenergie, zeegolven energie, zonne-energie, etc.). Door de concurrentie van alles met alles, heeft deze concurrentie een drukkend effect op de prijzen. Zodoende neigen de prijzen naar de kostprijs (plus het ondernemerssalaris en investeringskosten). Dit proces zou pas kunnen worden doorbroken met het tot stand komen van een kartel op ALLE produkten (zodat je nergens meer iets anders kan kopen). Dit is volgens mij niet een realistisch scenario (zeker niet in een vrije markt economie).

Het feit dat monopolies en kartels op de markt nauwelijks voorkomen verklaart waarom de overheid zich hoogst zelden bezig houdt met het uitvoeren van monopolie en kartelwetgeving. Het is niet zo dat de staat continu in gevecht is met een markt die van nature monopolies en kartels voortbrengt. In tegendeel: de overheid beperkt over het algemeen juist de concurrentie.

Op de markt van microchips is een hevige concurrentie, terwijl dit een hoog investeringsproduct is. De economische theoretici die stelden dat juist op deze hoog investeringsterreinen monopolies of kartels op de vrije markt zouden ontstaan, kunnen hun theorieën dus ontkracht zien door de praktijk. Intel heeft namelijk geen monopoliepositie.

Een bijzonder probleem met betrekking tot concurrentie wordt gevormd door concurrerende overheden. Het is namelijk mogelijk dat grotere "overheden" gaan beweren dat kleinere "overheden" onrechtmatig handelen, en dat dit reden is om een kleinere “overheid” als illegaal te gaan beschouwen. De grotere “overheid” zou zelf kunnen stellen dat deelname aan een organisatie binnen de kleinere “overheid" als misdadig kan worden beschouwd, en op grond daarvan het functioneren van de kleinere "overheden" door middel van gewapende dwang onmogelijk maken. Dit leidt ertoe dat de "grotere" overheden een kartel of monopoliepositie kunnen verkrijgen met alle gevolgen van dien. Daarom valt en staat een samenleving van "concurrerende overheden bij het fundamentele en gewaarborgde recht op VRIJHEID VAN VERENIGING. Dat wil zeggen dat nooit, onder geen enkele omstandigheid, verenigingen of organisaties verboden mogen worden, of illegaal mogen worden verklaard. Alleen de individuele handelingen van personen mogen leiden tot een bepaalde rechtsgang met eventuele consequenties. Dit kan eventueel ook gelden voor het opdrachtgeven tot of organiseren van agressief geweld. Maar nooit zou een organisatie verboden mogen worden. Dan alleen kan een samenleving concurrerende overheden kennen.

Dat wil niet alleen zeggen dat deze rechten moeten worden opgeschreven, bij wijze van een grondwet. De grondwet is namelijk een stuk papier en heeft als zodanig niet voldoende gezag. Het zal dus actief moeten worden ondersteund door middel van boycot. Op het moment dat een grote "concurrerende overheid" besluit een kleinere te verbieden of als illegaal te bestempelen, dan is het zaak dat de leden van de grotere "overheid" allen hun lidmaatschap opzeggen en laten overgaan in een lidmaatschap bij een andere "overheid".

Alleen op deze manier is het mogelijk om kartelvorming tegen te gaan in het geval van concurrerende overheden.

Over de auteur

Sjef Roark is het pseudoniem van de schrijver van "Politiek Speelt Geen Rol in het ik-tijdperk". De achternaam Roark verwijst naar de architect Howard Roark in het boek van Ayn Rand The Fountainhead

MeerVrijheid
webmaster@meervrijheid.nl