29 april 2003
Integendeel, de hoogste tolbarrières die ze optrokken, waren altijd gericht tegen de ontwikkelingslanden, en dat is vandaag nog altijd het gevoerde beleid. In de grote rondes over vrije handelsbetrekkingen zijn al heel wat heffingen en quota's voor de westerse exportproducten gesneuveld, maar net op de terreinen die vooral voor ontwikkelingslanden van het grootste belang zijn, zoals textiel en landbouwproducten, blijven de liberaliseringsmaatregelen uit. De tariefdalingen na de Uruguayronde waren het kleinst voor de minst ontwikkelde landen. Azië en Latijns-Amerika hadden er relatief weinig voordeel bij, en Afrika al helemaal geen.
Westerse accijnzen op exportproducten uit de ontwikkelingslanden liggen vandaag 30 procent boven het wereldgemiddelde. Het Ijzeren Gordijn tussen Oost en West is vervangen door een douanemuur tussen Noord en Zuid. Dat is geen kwestie van nalatigheid, maar een berekende poging om arme landen uit te sluiten. Ze mogen ons wel dingen verkopen die we zelf niet kunnen produceren, maar o wee als ze ons uit de markt prijzen met iets wat we zelf ook kunnen maken. De westerse wereld heft bijvoorbeeld lage invoerrechten op katoen. Voor textiel liggen ze al een stuk hoger en voor machines zijn ze het hoogst. De invoerrechten voor afgewerkte producten uit de ontwikkelingslanden liggen niet minder dan vier keer hoger dan voor vergelijkbare goederen uit geïndustrialiseerde landen.
Net de goederen die de Derde Wereld kan leveren, worden het ergst getroffen door protectionisme - arbeidsintensieve industriële goederen en diensten zoals speelgoed, elektronica, vervoer, textiel en kleding. Als de invoerrechten tussen de 10 en 30 procent van de waarde van de goederen bedragen, moet er al een opmerkelijk verschil in prijs en kwaliteit zijn om hoe dan ook door te kunnen dringen tot onze markten. De westerse landen hebben beloofd hun textielquota's tegen 2005 totaal af te bouwen, maar zelfs wanneer ze zich daaraan houden - wat maar de vraag is - blijven de invoerrechten voor textiel gemiddeld rond de 12 procent liggen.
De ontwikkelingslanden zouden dus het meest profiteren van het vrijmaken van de wereldhandel voor de verwerkende industrie. In één bepaalde studie werd berekend dat de wereldeconomie ongeveer 70 miljard dollar winst zou maken bij een daling van de invoerrechten met 40 procent. In dat geval zouden de ontwikkelingslanden zowat 75 procent van de totale winst opstrijken."' Dat is gelijk aan de totale hoeveelheid internationale hulp aan de ontwikkelingslanden en het is bijna drie keer zoveel als de som van het maandinkomen van alle mensen die onder de armoedegrens leven. Voor die mensen is het uitblijven van een doorbraak in de onderhandelingen binnen de WTO een regelrechte ramp.
Er is geen betere manier om geld over de balk te gooien dan een doorgedreven landbouwpolitiek. Welvarende landen bedelven hun boeren onder de protectionistische maatregelen, subsidies en exportpremies.Het grofste protectionisme vanwege de welvarende landen doet zich voor op het terrein van de landbouwproducten. Daar groeit de wereldhandel veel langzamer dan voor andere artikelen. Dat is volledig toe te schrijven aan het beleid van de welvarende landen. De meeste landen willen hoe dan ook hun eigen grootschalige landbouwindustrie behouden, ook al beschikken ze niet over comparatieve voordelen in die sector. Dus gaan ze hun eigen boeren subsidiëren en boeren uit andere landen uitsluiten met invoerrechten.
De landbouwpolitiek in de 29 rijke OESO landen zadelen de belastingbetalers en verbruikers op met een totale kostprijs van zomaar even 360 miljard dollar. Met dat geld zouden ze de 56 miljoen koeien van al die landen samen ieder jaar een keer rond de wereld kunnen laten vliegen - in business class. En dan hebben ze allemaal nog 2800 dollar zakgeld over om leuke dingen van te kopen in de taxfree shops bij hun tussenlandingen In de VS, de Eu en Azië.*
* Ronnie Horesh: 'Trade and Agriculture: The unimportance of Being Rational'.
Johan Norberg is schrijver van het boek "Leve de Globalisering" en sinds februari 2006 Senior Fellow aan het Centre for a New Europe.
Norberg werd in 1973 geboren in Stockholm. Na een korte flirt met het anarchisme tijdens zijn middelbareschoolperiode raakte hij aan de universiteit van Stockholm (hij studeerde filosofie, literatuurwetenschappen en politieke wetenschappen) steeds meer geïnteresseerd in de theorieën van liberale filosofen als John Locke en sloot hij zich aan bij het libertijnse netwerk Vrijheidsfront, dat zich onder meer bezighield met het onderdak bieden aan illegalen.
Op zijn twintigste schreef hij al zijn eerste pro-globaliseringsessay. Na zijn studie kon hij aan de slag bij het Timbro-instituut, een prestigieuze liberale denktank. Op zijn 27ste schreef hij, als antwoord aan de anti-globalisten met wie hij vaak in debat ging, Till världskapitalismens vörsfar - letterlijk: ter verdediging van het wereldkapitalisme - dat in zes talen vertaald werd en zeer lovende kritieken kreeg in de internationale pers, niet alleen omdat het indrukwekkend gedocumenteerd is, maar ook vanwege de persoonlijke ervaring die Norberg opdeed tijdens reizen door Azië en Afrika.
Sindsdien is hij een veelgevraagd spreker bij debatten over globalisering overal ter wereld. Onlangs maakte hij op uitnodiging van het Britse tv-station Channel Four een documentaire over zijn boek. Johan Norberg woont in Stockholm met zijn vriendin Sofia.
Johan Norberg's website