24 februari 2003
De twee ingezonden brieven vertegenwoordigden twee mogelijke standpunten. De eerste briefschrijver spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de islam niet zo zachtzinnig met andersdenkenden omgaat als dat autochtonen met moslims omgaan (indien zij met andersdenkenden zouden omgaan zoals veel politiek correcte leiders in het recente verleden eisten dat wij met moslims zouden omgaan, zou hun aantal niet groot genoeg kunnen zijn, daar de moslims zich dan kritiekloos als jaknikkers zouden opstellen). Indien moslims de baas zijn in een bepaalde stad, ziet het er voor autochtonen niet zo best uit.
De tweede briefschrijver bestrijdt dit niet, maar pareert het met het volgende argument (ik citeer): "Ook zet Joustra en passant een van de belangrijkste principes van de democratie overboord: de wil van de meerderheid geldt. Dit principe is ook van toepassing op een meerderheid die bestaat uit moslims die hun stemrecht gebruiken".
Daar waar de eerste briefschrijver waarschuwt voor de gevaren en 'bijwerkingen' van de democratie, oordeelt de tweede dat we het stomweg te slikken hebben, want zij zijn de meerderheid en dus de baas.
Geen van beide briefschrijvers (en dat hebben ze gemeen met het overgrote deel van de Nederlanders) concludeert dat democratie blijkbaar niet deugt. Toch is juist dat met deze voorbeelden goed te illustreren. Daar waar sprake is van een meerderheid, is ook sprake van een minderheid. Deze zal (volgens de briefschrijvers, en ik zal het geenszins bestrijden) bestaan uit autochtone Nederlanders. Zij zullen zich ongetwijfeld nooit willen laten overheersen door immigranten en hun nazaten (die lang niet zo goed geïntegreerd zijn als vroeger gehoopt werd). Zij hebben daar ook nooit toe besloten. Democratie, het heilige systeem, eist echter dat zij zich zullen onderwerpen aan de nieuwkomers. Ook al hebben zij dat nooit gewild.
En dat is inherent aan de democratie. Een grote groep mensen kan doen met de minderheid wat zij willen. Zij die staan te juichen of vinden dat de anderen moeten berusten, zoals de tweede briefschrijver, behoren tot de meerderheid. Het is aannemelijk dat hij heel anders gepiept zou hebben indien hij zelf tot de minderheid behoord zou hebben. Hij zou waarschijnlijk een verhaal gehouden hebben over zijn 'rechten' (die volgens zijn eigen opvattingen door de meerderheid bepaald moeten worden). En als hij al zou berusten, dan zou dat gedwongen zijn, hetzij door de dreiging van gewapende mannen en vrijheidsberoving (ofwel: justitie), hetzij door het praktische onvermogen om eraan te ontsnappen (veel voorstanders van democratie bijten tegenstanders toe dat ze maar ergens anders moeten gaan wonen, hoewel dat vaak verre van reëel is).
Veel voorstanders van democratie konden tevreden zijn: zij konden nogal eens aanspraak maken op goederen, diensten en geld van anderen en hen op andere wijze hun wil opleggen. Zodra zij er zelf slachtoffer van dreigen te worden, worden zij antidemocraat, met het komische verschijnsel dat ze dat altijd illustreren met zinnen die beginnen met "ik ben niet tegen democratie maar. (vul lijst met beperkingen ervan in)".
Voorstanders van democratie: schudt uw onwetendheid of hypocrisie van u af, en bepaal dat u zelf over uzelf en uw eigendommen mag beslissen, en niet iemand anders, ook niet als hij al z'n familie, vrienden of landgenoten meeneemt! Voor u het weet bent u zelf aan de beurt, en reken niet op uw vrienden, die tot een comfortabele meerderheid behoren!