Het ‘maatschappelijk probleem’ van de onderbenutting van vrouwelijk talent
Door Maarten Berg
9 juli 2017
Om de continu uitdijende staat te blijven financieren, verlangt de overheid een steeds grotere vrouwelijke arbeidsparticipatie.
In de jaren 90 zijn op dit punt grote ‘successen’ geboekt. Veel meer vrouwen zijn gaan participeren op de arbeidsmarkt. Maar met de op handen zijnde vergrijzing zijn deze successen de overheid nog niet groot genoeg.
De klacht is nu dat veel vrouwen weliswaar werken, maar dat ze dat veelal in deeltijdbanen doen. Het gevolg is dat het arbeidsaanbod nog steeds te laag zou zijn om de maatschappij (en vooral de collectieve sector) draaiende te houden.
Bovendien wordt aangevoerd dat vrouwen zich in deeltijdbanen niet optimaal kunnen ontwikkelen en zichzelf daarmee diskwalificeren voor topfuncties. Omdat vrouwen net zo intelligent en bekwaam zijn als mannen, zou hun ondervertegenwoordiging in topfuncties een enorme maatschappelijke verspilling betekenen.
Veel ‘powerfeministen’, zoals bijvoorbeeld Heleen Mees, vinden daarom dat vrouwen ambitieuzer moeten worden, deeltijdbanen moeten afwijzen en een grotere portie van het maatschappelijk succes moeten opeisen. Andere feministen menen dat vrouwen dit nu al willen, maar dat ze daarbij worden tegengewerkt door ‘glazen plafonds’ en ‘old boys networks’.
Uit talloze onderzoeken blijkt dat vrouwen meer waarde hechten aan een uitgebalanceerd leven en dat mannen monomaner, ambitieuzer en competitiever zijn.
Maar is het wel zo vanzelfsprekend dat vrouwen net zo geschikt zijn voor topfuncties als mannen? Vaak wordt gewezen op de schoolprestaties van meisjes of het feit dat meer dan de helft van de studenten aan de universiteit vrouw is. Er wordt echter vergeten dat voor een topfunctie allerlei eigenschappen van belang zijn.
Vrouwen zijn misschien even intelligent als mannen, maar zijn ze in psychologisch opzicht ook even geschikt om drieduizend werknemers te ontslaan, om hun kinderen zelden te zien of om hun sociale leven op te geven? Natuurlijk bestaan er vrouwen die hier geen probleem mee hebben, maar er zijn meer mannen die in het profiel van de leidinggevende ‘workaholic’ passen.
Uit onderzoek blijkt bovendien dat vrouwen vaker ziek en moe zijn, vaker vrij nemen als hun kind ziek is, vaker in de WAO en de ziektewet beladen, vaker klagen over de sfeer op het werk, meer aan hun vrijheid hechten, zelden fulltime willen werken (of alleen onder zeer strikte voorwaarden) en minder investeren in borrels en netwerken.
Uit talloze onderzoeken blijkt bovendien dat vrouwen meer waarde hechten aan een uitgebalanceerd leven (van werk, vrije tijd, gezin, vriendinnen én persoonlijke ontwikkeling) en dat mannen monomaner, ambitieuzer en competitiever zijn.
In een vrije wereld, zonder door de overheid opgelegde positieve discriminatie en diversiteitsdoelstellingen, zullen er altijd vrouwen in de top van de politiek, wetenschap en bedrijfsleven zijn. Maar het zullen er waarschijnlijk nooit zoveel zijn als mannen. En dat is in een vrije en rechtvaardige samenleving ook helemaal niet nodig.
Het is compleet misleidend om te doen alsof het een ‘maatschappelijk probleem’ of een vorm van ‘verspilling’ zou zijn wanneer een briljante vrouw drie dagen per week werkt in een middelmatig baantje. Het is de overheid die ons een collectieve begroting oplegt.
Vervolgens worden deze ‘gezamenlijke financiën’ (waar nooit iemand om gevraagd heeft) misbruikt om vrouwen een schuldgevoel aan te praten en hen te doen geloven dat ze hun steentje moeten bijdragen. Het zou precies andersom moeten zijn.
Wanneer iedereen gewoon over zijn eigen financiën zou gaan en de overheidsbegroting drastisch zou worden teruggeschroefd, zouden automatisch ook alle levensbeslissingen op het juiste niveau worden genomen. Individuele vrouwen (en mannen) zouden dan zelf kunnen beslissen hoeveel materiële welvaart ze ambiëren, en welke offers ze daarvoor willen brengen.
Op dit individuele niveau worden ook de beste beslissingen genomen. Van een afstandje lijkt het misschien vreemd of onwenselijk wanneer een briljante vrouw kiest voor een weinig opzienbarend baantje. Maar de overheid kan nooit weten wat goed is voor specifieke burgers. Er zijn allerlei redenen waarom een briljante vrouw toch gelukkiger kan zijn zonder topcarrière.
Dat kan jammer zijn voor ‘de maatschappij’, maar het is evengoed slecht voor de maatschappij wanneer veel mensen ongelukkig zijn met de rol die hen wordt aangepraat. Zelfs als de wereld allerlei uitvindingen, producten en diensten misloopt doordat mensen niet harder werken dan zij doen, dan nog is niet gezegd dat we beter af zouden zijn met een wereld van lange werkweken en overheden die ons dicteren hoe we ons leven zouden moeten leiden.
Sommige feministen zullen pareren dat ze helemaal niet voor langere werkweken zijn. Zij verzetten zich juist tegen de cultuur waarin je alleen met werkweken van boven de 60 uur de top kunt bereiken. Zij doorzien dat het juist die cultuur is waardoor mannen vaker doorstromen naar de belangrijke posities. Zouden we niet naar een andere, meer evenwichtige en feminiene werkcultuur moeten gaan, met meer oog voor ‘work-life balance’?
Maar ‘cultuur’ laat zich niet van achter de Haagse tekentafel ontwerpen. Natuurlijk staat het bedrijven vrij om een CEO aan te stellen die slechts 24 of 32 uur per week werkt. Maar in tegenstelling tot de wereld van de overheid, laat het bedrijfsleven geen irrationaliteit of utopisch denken toe. Bedrijven vechten om de gunst van de klant, en gaan failliet als ze slecht worden geleid.
Uit het feit dat vrijwel ieder bedrijf een CEO heeft die veel uren maakt, blijkt al dat een zeer betrokken leidinggevende geacht wordt essentieel te zijn voor het succes van de organisatie. Ook topfuncties buiten het bedrijfsleven vereisen lange dagen en jarenlange, onafgebroken commitment. Hoewel feministen door de jaren allerlei geboden en verboden hebben bedacht om deze realiteit te omzeilen, leiden deze maatregelen altijd tot onwenselijke bijeffecten.
Als bedrijven bijvoorbeeld een bepaald aantal vrouwen in de top moeten hebben (een ‘vrouwenquotum’), leidt dat ertoe dat ze minder serieus worden genomen of op minder zware portefeuilles worden gezet; of dat bedrijven de Raden van Bestuur gaan uitbreiden met extra (lichtere) zetels; of dat een klein aantal vrouwen talloze topfuncties gaat bekleden in verschillende bedrijven.
Los van de praktische onmogelijkheid om de werkelijkheid te vormen naar de feministische idealen, kun je je afvragen hoe gepast het is om (als man of vrouw) tegelijk een ‘uitgebalanceerd leven’ en een ‘topcarrière’ op te eisen.
Is het niet een beetje arrogant om te denken dat je in 32 uur of zelfs in 40 uur kunt wat een ander in 80 of 100 uur doet? En is het niet zo dat iedereen een kans op succes verdient? Voor een briljante man of vrouw zou het waarschijnlijk heerlijk zijn als de overheid de ‘ratrace’ (werkweken van boven de 40 uur) zou kunnen verbieden. Dan zouden de topfuncties immers vanzelf bij hen terecht komen op grond van hun godgegeven talent. Maar minder briljante mensen hebben evengoed rechten.
Hoewel er geen recht op een topfunctie bestaat, mag iedereen in ieder geval proberen om succesvol te zijn. Wanneer sommigen het vooral moeten hebben van de complete toewijding aan hun carrière en de organisatie die zij dienen, kan het niet zo zijn dat de overheid juist deze onderscheidende eigenschap teniet doet.
Dit is een fragment uit het gelijknamige hoofdstuk van
Een studie over de slechtheid van de staat (Uitgeverij Aspekt, 2016). Een zeer leesbaar en baanbrekend boek dat MeerVrijheid van harte aanbeveelt. Het boek kost 22,95 en is o.a. verkrijgbaar bij
Bol.com
Over de auteur
Maarten Berg (1975) is econometrist en sociaal-psycholoog. Hij promoveerde op landenvergelijkend 'geluksonderzoek' en werkte o.a. voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Centraal Planbureau en verschillende universiteiten.