28 februari 2017
Nobelprijswinnaar Amartya Sen zegt dat iedereen egalitarist, een bepleiter van gelijkheid, is. De een is voor gelijke rechten voor ieder, de ander is voor gelijke kansen en weer een ander is voor gelijke uitkomsten. Zo bezien is de vraag aldus Sen niet of men voor of tegen gelijkheid is, maar welke variant van gelijkheidsdenken men aanhangt. Deze zienswijze is vergelijkbaar met de eerder aangestipte zienswijze dat iedereen voor vrijheid is.
Maar net zoals ‘positieve vrijheid’ en ‘negatieve vrijheid’ zo weinig met elkaar te maken hebben dat het zinloos en zelfs misleidend is om aan beide begrippen de gemene deler ‘vrijheid’ toe te kennen, zo ook hebben ‘gelijkheid van rechten’, ‘gelijkheid van kansen’ en ‘gelijkheid van uitkomsten’ werkelijk niets met elkaar te maken. Denkers als Sen zorgen voor begripsverwarring wanneer ze suggeren dat er een gemeenschappelijk waardensysteem bestaat.
Gelijke uitkomsten
De meest merkwaardige gelijkheidstheorie is die van gelijke uitkomsten. In deze visie moet er in de eerste plaats een forse herverdeling van inkomen plaatsvinden. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw waren de meeste politicologen en sociologen zelfs Marxist. Iedereen had ‘recht’ op hetzelfde welvaartsniveau, ongeacht de mate van inspanning en de zinvolheid van die inspanningen. Tegenwoordig zijn de meeste aanhangers van dit type gelijkheidsdenken minder extreem. Gelijkheid moet worden bereikt door iedere burger een ‘sociaal minimum’ te garanderen en door boven dit minimum de inkomens te nivelleren door middel van progressieve belastingen.
De overheid moet als het ware de inkomensverdeling samenpersen, zodat de lagere inkomens meer te besteden krijgen en de hogere inkomens minder. Aanhangers van deze theorie vinden ook dat iedereen in dezelfde mate toegang zou moeten hebben tot ‘essentiële publieke voorzieningen’ als zorg en onderwijs. In het geval van wachtlijsten in de zorg zou het principieel onjuist zijn dat rijke mensen sneller toegang hebben tot adequate zorg. Daarnaast verzet dit type gelijkheidsaanhangers zich dikwijls tegen kwaliteitsverschillen. Zo zouden privéklinieken of elitaire privaatscholen verboden moeten worden.
Het hypocriete karakter van het denken in termen van ‘gelijke uitkomsten’ wordt onmiddellijk duidelijk wanneer we bijvoorbeeld zien dat werklozen doorgaans pleiten voor een royalere WW, maar zelden voor een forse verhoging van de bijdrage aan de Derde Wereld. Als we werkelijk zouden geloven in gelijke uitkomsten als een rechtsbeginsel met een natuurrechtelijke basis, zouden we de ontwikkelingshulp niet moeten verhogen van 0,7% van het BBP naar 0,8% (zoals sommige linkse politici bepleiten), maar naar bijvoorbeeld 90% van het BBP.
Dat zou betekenen dat ook de Nederlandse bijstandsmoeder in bittere armoede zou moeten leven, maar het zou meer recht doen aan de gelijkheid van alle mensen. In werkelijkheid is er nauwelijks een Nederlander te vinden die dit wil. Wel zijn er veel kiezers die betere omstandigheden en meer geld willen voor zichzelf. Ook zijn er politici die carrière maken door deze kiezers te bedienen.
Bovendien zullen zelfs de meest progressieve mensen tegenwoordig van mening zijn dat om sociale rechten te hebben er enige bereidheid moet zijn om zelf iets bij te dragen aan de maatschappij. De Volkskrant liet in de jaren 80 iemand aan het woord die principieel werkloos was, maar evengoed wel recht op een uitkering meende te hebben. Misschien konden destijds sommige abonnees zich nog in dit standpunt verplaatsen, maar tegenwoordig zien de meeste mensen de absurditeit en wereldvreemdheid hiervan in. Hoe kan ieder mens het recht hebben op gelijke welvaart als mensen niet eens gelijk zijn voor wat betreft hun bereidheid om bij te dragen?
Vaak wordt het als een elitair en arrogant standpunt gezien wanneer gesteld wordt dat sommige mensen harder werken dan anderen. Dit zou de zelfgenoegzame houding zijn van advocaten, business consultants en bankiers die zelf uit goede milieus komen, die met een gouden lepel in de mond zijn geboren, inmiddels op de Amsterdamse Zuidas werken en geen idee hebben hoe het is om op te groeien in een kansarm gezin. Maar deze kritiek is politiek-correct, ongenuanceerd en evident slechts een deel van het verhaal. We zien verschillen in inspanning op allerlei niveaus.
We zien dat X dagelijks in de koffieshop hangt en voortijdig van het VMBO gaat, terwijl Y de druk van zijn vrienden weerstaat en wel met een VMBO-diploma zijn school verlaat. We zien dat de ene moeder drie dagen per week werkt, terwijl de andere moeder vijf dagen werkt. We zien dat de ene vakkenvuller ontslag neemt als hij kritiek krijgt van zijn locatiemanager, terwijl de ander zijn trots inslikt en probeert iets op te steken van zijn leidinggevende. Natuurlijk zijn er voorbeelden van mensen die hard (willen) werken en toch blijven hangen in een uitkering of een laag salaris. Zoals er ook mensen zijn die het geld heel makkelijk verdienen.
Maar het feit dat dit soort voorbeelden bestaat is natuurlijk niet strijdig met de evidente waarheid dat er verschillen in inspanning kunnen zijn. Daarnaast zullen verschillen in inspanning op zijn minst tot uiting moeten kunnen komen in verschillende resultaten. Het kan niet zo zijn dat mensen niets kunnen doen om verder te komen in het leven. Dit zou niet alleen pedagogisch onverantwoord en demotiverend zijn en desastreuze effecten hebben voor onze economie, maar bovenal zou het moreel onaanvaardbaar zijn.
Mensen zijn niet gelijk en willen niet gelijk zijn. Ze willen gekend worden als individu. Ze willen zich uiten in hun kleding, in hun muzieksmaak, in hun standpunten en in hun prestaties. Zelfs mensen met doorsnee levens en banen houden niet van gelijkheid. Ze kijken op tegen sterren en genieten van hun glitter en glamour. Ook als de overheid probeert om mensen gelijk te maken, zal er altijd een hiërarchie zijn. Dat is zo bij apen en dat is zo bij mensen.
Er zullen altijd mensen zijn die mooier, slimmer of grappiger zijn dan anderen. Te proberen alleen de verschillen in welvaart te egaliseren is niet alleen eenzijdig en inconsequent, maar ook wrang voor degenen die zich juist op het punt van verdiencapaciteit onderscheiden. Ieder mens heeft het recht zichzelf te zijn, met zijn sterke en zwakke punten, en om voordeel te halen uit datgene wat hem of haar uniek of bijzonder maakt.
Net zoals we verschillen in inspanning moeten meewegen, moeten we ook de zinvolheid van die inspanningen meewegen. X is misschien bereid om elke dag van Leiden naar Amsterdam te lopen of om tienduizend grassprietjes uit de grond te trekken. Maar hoewel dat een forse inspanning betekent, is het voor de maatschappij volstrekt nutteloos. Vanzelfsprekend heeft X dan ook geen legitieme claim op een vorstelijk (of überhaupt een) salaris.
Het zou niet alleen de ondergang van onze samenleving betekenen, maar ook moreel onjuist zijn om beloning los te zien van nut. Nut bestaat niet slechts uit twee categorieën (wel of niet nuttig), maar uit ontelbaar veel niveaus. Hoe nuttig iemand precies is kan alleen worden bepaald op de vrije markt van vrijwillige transacties en is het gevolg van vraag en aanbod.
Maarten Berg (1975) is econometrist en sociaal-psycholoog. Hij promoveerde op landenvergelijkend 'geluksonderzoek' en werkte o.a. voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Centraal Planbureau en verschillende universiteiten.