Een baby op maat
Door Marcel Roele
2 augustus 2002
Een vrouw die wel een kinderwens maar geen vruchtbare man heeft, moet het sperma van elders laten aanrukken.
Spermabanken adverteren tegenwoordig op het internet (bijvoorbeeld <A HREF=http://www.cryobank.com TARGET=_blank>http://www.cryobank.com</A>). De vrouwelijke cliëntèle kan op het web een donor uitzoeken. Desgewenst wordt zijn volledige doopceel gelicht, tot zijn psychische gesteldheid toe. Rietjes met zijn sperma worden in een stikstoftankje vergezeld van zaadspuitjes naar de arts van de wensmoeder gestuurd.
Eicellen zijn veel vorstgevoeliger dan zaadcellen, omdat ze zoveel water bevatten. Reproductive Biology Associates in Atlanta zou er in 1997 in geslaagd zijn om eicellen twee jaar in de diepvries te bewaren. Maar deze techniek is nog zo experimenteel dat er voorlopig geen eicelbanken zijn. Er bestaan wel organisaties die wensmoeders met eiceldonoren in contact brengen (bijvoorbeeld http://www.surrogacy.com en http://www.ccivf.com).
Eiceldonoren zijn schaars. In de Verenigde Staten laat men het marktmechanisme werken: voor schaarse goederen wordt flink betaald. Een eiceldonor die zich aanmeldt bij St. Barnabas Medical Center in Livingstone, New Jersey, krijgt vijfduizend dollar. Op het internet worden de hoogste prijzen betaald voor een donor die over gewilde erfelijke eigenschappen lijkt te beschikken. Een vrouw met een titel van de prestigieuze Harvard University kan tienduizend dollar per portie vragen.
Eicellen zijn veel vorstgevoeliger dan zaadcellen, omdat ze zoveel water bevatten. Reproductive Biology Associates in Atlanta zou er in 1997 in geslaagd zijn om eicellen twee jaar in de diepvries te bewaren. Maar deze techniek is nog zo experimenteel dat er voorlopig geen eicelbanken zijn. Er bestaan wel organisaties die wensmoeders met eiceldonoren in contact brengen (bijvoorbeeld http://www.surrogacy.com en http://www.ccivf.com).
Eiceldonoren zijn schaars. In de Verenigde Staten laat men het marktmechanisme werken: voor schaarse goederen wordt flink betaald. Een eiceldonor die zich aanmeldt bij St. Barnabas Medical Center in Livingstone, New Jersey, krijgt vijfduizend dollar. Op het internet worden de hoogste prijzen betaald voor een donor die over gewilde erfelijke eigenschappen lijkt te beschikken. Een vrouw met een titel van de prestigieuze Harvard University kan tienduizend dollar per portie vragen.
Kunstmatige inseminatie wordt al eeuwen in diverse culturen toegepast, zonder dat er een arts wordt geraadpleegd. Als de vrouw niet met de donor naar bed wil, kan ze zijn sperma desnoods met haar vingers inbrengen. De medische sector is zich pas in 1884 met voortplantingstechnieken gaan bemoeien. Dr. William Pencoast van de Jefferson Medical School in Philadelphia bevruchtte een getrouwde vrouw met het sperma van een anonieme donor, die Pencoast beschreef als "de knapste student van zijn klas."
In 1953 werd de techniek uitgevonden om sperma bij zeer lage temperaturen oneindig lang te bewaren. Vanaf dat ogenblik schoten de spermabanken als paddestoelen uit de grond. Robert Graham realiseerde in 1979 in Californië de droom van de enkele jaren daarvoor overleden Hermann Muller met de oprichting van de eerste spermabank die superbaby’s hielp maken: The Repository for Germinal Choice. Alleen Nobelprijswinnaars mochten er hun sperma afgeven en het kostbare goedje werd slechts ter beschikking gesteld aan vrouwen die konden aantonen over een IQ van minstens 140 te beschikken. Graham en Muller hoopten dat de spermabank een aantal bijzondere mensen zou helpen creëren die een bijdrage zouden kunnen leveren aan het welzijn van de mensheid.

Dr. Arthur R. Jensen |
Een van de eerste donoren was William Shockley, uitvinder van de transistor en winnaar van de Nobelprijs voor Natuurkunde in 1956. Shockley interesseerde zich bijzonder voor de erfelijkheid van intelligentie en persoonlijkheidskenmerken en had zich uitgebreid in het werk van de beroemde Britse intelligentieonderzoeker Cyril Burt verdiept. Het echtpaar Shockley en het echtpaar Jensen kwamen regelmatig bij elkaar op bezoek, waarbij de heren voor en na het eten discussieerden over statistiek en het onderzoek van Jensen (Arthur Jensen zou uiteindelijk de belangrijkste intelligentie-expert in de Verenigde Staten worden). Shockley sprak openlijk over raciale verschillen in IQ en over de dysgenetische vruchtbaarheid in Westerse landen. Hij suggereerde eens om vrijwillige sterilisatie van benedengemiddeld intelligente mensen te belonen met een bedrag dat hoger is naarmate hun IQ lager is. Shockley's openbare optredens werden al snel het mikpunt van gewelddadige demonstraties.
Met zo'n omstreden wetenschapper als boegbeeld lukte het Graham maar moeilijk om andere Nobelprijswinnaars aan te trekken en zijn bank had uiteindelijk maar een stuk of vijf donoren. De kwaliteit van het zaad was ook een bron van zorgen voor Graham. Nobelprijzen worden niet aan jonge broekies vergeven en al was het DNA van de donoren bijzonder goed, het zat verpakt in zaadcellen die zich net zo stram voortbewogen als de oude heren zelf. Er waren onvoldoende vrouwen geïnteresseerd in het slome zaad van Shockley en companen, zodat Graham in 1984 het roer omgooide. Hij zocht nu als donoren veelbelovende jonge onderzoekers en uitblinkers op andere gebieden, zoals winnaars van de gouden medaille op de Olympische spelen. De vrouwelijke cliëntèle hoefde niet langer extreem intelligent te zijn.
De nieuwe opzet werd wel een succes: in 1991 waren in vijf landen 218 kinderen geboren uit het zaad van Grahams spermabank - allen slim en gezond. Inmiddels zijn er zo'n twintig spermabanken in de Verenigde Staten die selecteren op de erfelijke eigenschappen van de donor. Ook in andere landen wordt elitezaad verkocht. De spermabank van de Chinese stad Chengdu heeft filmsterren, atleten, popzangers, topondernemers en succesvolle schrijvers als spermadonoren gerekruteerd. De klant noemt de gewenste erfelijke eigenschappen van het kind en de dokter kiest een anonieme donor uit het bestand die het beste aan de eisen voldoet. In de Verenigde Staten kiest de klant zelf de donor aan de hand van een catalogus waarin van iedere donor het uiterlijk, de medische geschiedenis en zijn speciale gaven en interesses op sportief, artistiek en academisch gebied uitgebreid worden beschreven.
De Amerikaanse spermabanken moeten winst maken (met uitzondering van die van Graham, die een liefdadige instelling is) en beconcurreren elkaar met de prijs van het zaad en de kwaliteit van de donoren. In Nederland wordt de prijs bepaald door het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg en is het aanbod gebonden aan het protocol van de Nederlands-Belgische Vereniging voor Kunstmatige Inseminatie. De donor mag bijvoorbeeld geen erfelijke ziekte hebben of drager zijn van het AIDS-virus. Desgewenst zoekt men voor een muzikaal paar een muzikale donor, zodat de donor op de sociale vader lijkt, maar verder mag en wil men niet gaan bij Nederlandse spermabanken.
In Nederland krijgt iedereen goedkoop ziekenfondszaad van een degelijke standaardkwaliteit. Volgens Lee Silver verbergen we de vraag naar kinderen met goede erfelijke eigenschappen. Als je het marktmechanisme zijn gang laat gaan, kopen de rijken de beste genen voor hun kinderen en de armen behelpen zich met minder. Je ziet dat niet alleen in de zaad- maar ook in de eicelhandel. Europese vrouwen komen naar Amerika om eicellen te kopen.
In de toekomst komen misschien op grote schaal goedkope eicellen beschikbaar. Men zou het afvalproduct van abortusklinieken kunnen recyclen, door uit de afgedreven vrouwelijke vruchtjes onrijpe eicellen te oogsten. Onrijpe eicellen kunnen wel in de diepvries bewaard worden. Conservering is dan geen probleem meer en gebrek aan eicellen al evenmin. Eicellen zijn massaal aanwezig in de eierstokken van de foetus. Het moment waarop een vrouw de meeste onrijpe eicellen heeft, is een halfjaar voordat ze wordt geboren: ze heeft er dan zeven miljoen. Hooguit vierhonderd eicellen laat ze vanaf haar puberteit een voor een rijpen tijdens haar maandelijkse cyclus. De vrouw gooit de meeste onrijpe eicellen in de loop der jaren weg omdat ze dreigen te bederven. Als ze door haar voorraad heen is, raakt ze in de overgang.
Sinds 1991 kan men gedeeltelijk gerijpte menselijke eicellen in het laboratorium tot wasdom laten komen. Dit heet in-vitromaturatie (IVM). Bij muizen is de IVM inmiddels al zover, dat het hele rijpingstraject in het laboratorium kan plaatsvinden. De moleculaire bioloog John Eppig van het Jackson Laboratorium in Bar Harbor (Maine) gebruikte in 1995 onrijpe eicellen om nieuwe muizen te maken, die kerngezond en vruchtbaar waren. Als hetzelfde kunstje bij mensen werkt, zou een ongeboren vrucht als eiceldonor kunnen dienen. De vrouw die de abortuskliniek bezoekt omdat ze geen moeder wil zijn, kan straks meteen oma worden. De ongeboren vrucht zal zelf het levenslicht nooit zien maar wordt wel moeder. De biologische moeder en grootmoeder van het kind dat uit de gedoneerde eicel is verwekt, zijn een generatie jonger dan normaal. Daarentegen is de sociale moeder waarschijnlijk oud genoeg om de oma te zijn van het kind dat ze baart en opvoedt.

Severino Antinori |
Een groot deel van de klandizie van de eicelhandel heeft de overgang al achter de rug. In Nederland hebben medici afgesproken dat ze vrouwen die ouder zijn dan vijfenvijftig jaar niet met een gedoneerde eicel zwanger helpen maken. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het buitenland. De Italiaanse vruchtbaarheidsexpert Severino Antinori plaatste in 1994 met succes een donoreicel in een tweeënzestigjarige vrouw, die negen maanden later van een gezonde zoon beviel. Hij had net zo goed een vieve tachtigjarige moeder kunnen maken: met de juiste hormoonbehandeling is bijna alles mogelijk.
Ieder paar koestert liever een gezamenlijke afstammeling dan de nakomeling van een donor. In-vitrofertilisatie (IVF) is een uitkomst bij allerlei vruchtbaarheidsproblemen van de vrouw; bijvoorbeeld wanneer de eisprong achterwege blijft, de eicel niet door de eileiders naar de baarmoeder kan reizen of de zaadcellen van de man door het immuunsysteem van de vrouw al zijn vernietigd voordat ze goed en wel bij haar binnen zijn.
Dankzij IVF hoeft het sperma van de man niet veel soeps te zijn. Als hij weinig levensvatbare zaadcellen produceert, zoekt men er wel eentje voor hem uit die tot bevruchting in staat is. Lukt het de zaadcel niet om de eicel binnen te dringen dan wordt hij in het laboratorium een handje geholpen, met de zogenaamde ICSI-techniek.
Uit slecht zaad kan wel degelijk iets moois groeien, als het DNA in de celkern maar van goede kwaliteit is. Het medisch vakblad Human Reproduction publiceerde in juni 1998 een studie van de gezondheid van zo'n tweeduizend kinderen die de voorgaande zes jaar in België met de ICSI-techniek waren verwekt. Zij hebben niet vaker aangeboren afwijkingen dan baby's die nog met ouderwetse seks werden gemaakt. Uit oudere gegevens concludeerden Australische onderzoekers dat het risico op afwijkingen bij ICSI-kinderen tweemaal groter is dan normaal. De gezondheidstoestand van ICSI-kinderen wordt echter veel kritischer onder de loep genomen dan die van andere baby's. Meer dan de helft van de extra afwijkingen bij ICSI-baby's in het oude onderzoek bestond uit kleine gaatjes in het hart die zich spontaan sluiten. Baby's die op normale wijze zijn verwekt, worden niet op dergelijke onschuldige afwijkingen onderzocht.
Aangezien de ICSI-techniek pas sinds 1992 bij mensen wordt toegepast, is het nog niet duidelijk hoe goed de ICSI-kinderen het op school of op de arbeidsmarkt doen. Volgens Australisch onderzoek zouden de ICSI-baby's in het eerste levensjaar een geringe geestelijke achterstand op natuurlijk verwekte kinderen hebben. Maar het is onduidelijk of dat aan de ICSI-techniek ligt, aan de erfelijke eigenschappen van de ouders of aan de omstandigheden waarmee de baby voor en na de geboorte te maken had.
Een man hoeft tegenwoordig niet eens in staat te zijn tot een zaadlozing om vader te worden. De zaadcellen worden desnoods rechtstreeks uit zijn zaadbal of bijbal gehaald. Nederlandse mannen die zich liever in hun ballen laten prikken dan het biologisch vaderschap van hun kinderen aan een donor over te laten, moeten naar België reizen, want bij ons is deze behandeling verboden. Nederlandse medici vrezen dat zaadcellen worden gebruikt die nog zo onrijp zijn dat bepaalde instructies die het erfelijk materiaal meekrijgt (de genomic imprinting) ontbreken. Maar zonder genomic imprinting zou het embryo niet eens kunnen groeien en inmiddels lopen er al een paar honderd kinderen rond die met deze techniek zijn verwekt.
Alleen als de man helemaal geen zaadcellen heeft, is het vaderschap niet voor hem weggelegd. Zaadcellen zijn de enige cellen uit het mannenlichaam die een eicel kunnen bevruchten. Dat komt omdat ze een énkele portie DNA bezitten: drieëntwintig chromosomen. Alle andere lichaamscellen bevatten drieëntwintig páár chromosomen: een portie van pa en een portie van ma.
De spermamoedercellen zijn cellen met een dubbel portie DNA die in de zaadballen zitten en voortdurend cellen met een enkel portie DNA baren. Sommige mannen hebben zulke abominabele ballen, dat hun spermamoedercellen daarin hun werk niet kunnen verrichten. Volgens Ralph Brinster van de universiteit van Pennsylvania zijn deze mannen toch niet hopeloos onvruchtbaar. Spermamoedercellen kun je weliswaar niet in het laboratorium sperma laten maken, maar je kunt ze wel gastvrijheid verlenen in andermans ballen. De pleegtestes hoeven niet van een soortgenoot te zijn. Brinster bewees in 1996 dat de spermamoedercellen van een rat prima gedijen in muizenballen. Als de muizen klaarkwamen, zaten er levensvatbare zaadcellen van een rat in hun sperma.
Brinster is benieuwd wat er gebeurt als hij menselijke spermamoedercellen in de ballen van een beest stopt. Spermamoedercellen zijn zelfvernieuwend, dus als ze het er naar hun zin hebben, zou het dier de rest van zijn leven menselijk zaad produceren. Straks kan de hond des huizes wellicht van dienst zijn wanneer de testes van de heer des huizes zich onverhoopt koest houden. Misschien is het nu al zover. Dezelfde Antonori die bejaarde vrouwen zwanger maakt, beweert dat hij vier baby's op de wereld heeft gezet die een steriele vader hebben. Pa's sperma was volgens Antonori opgekweekt in de ballen van laboratoriummuizen.
Bij IVF is de heelmeester tevens keurmeester. Om het risico te verkleinen dat embryo's worden geïmplanteerd die niet levensvatbaar zijn, is het in Nederland gewoonte om ze te testen op chromosomale afwijkingen. In Brussel voorkomt men met embryoselectie dat vader zijn vruchtbaarheidsprobleem doorgeeft. Als pa niet in staat is tot een zaadlozing, is de oorzaak soms dat hij een X-chromosoom te veel (het Klinefelter-syndroom) of een gen op het Y-chromosoom te weinig heeft. De ouders krijgen de kans om een embryo te selecteren dat niet met deze afwijking is opgezadeld. In geval van een defect Y-chromosoom van pa, mogen de ouders voor een dochter kiezen, aangezien ieder zoontje erfelijk belast zou zijn.
De combinatie van IVF en embryoselectie kan ook gekozen worden door mensen die normaal vruchtbaar zijn maar een ernstige erfelijke ziekte hebben. De ziekte van Huntington breekt de hersencellen van de patiënt af, zodat hij na een aantal jaren niet meer kan lopen en zelfs zijn eigen naam vergeet.
Inmiddels is het gen dat de ziekte veroorzaakt gelokaliseerd. In de zestiende regio van de korte arm van chromosoom 4 bevindt zich een trio basen met een vaste volgorde: cytosine, adenine en guanine, ofwel een CAG-triplet. Bij ieder mens wordt het CAG-triplet een aantal malen herhaald; tien tot twintig keer is normaal. Door een mutatie (een foutje in het productieproces van een zaad- of eicel) wordt er af en toe een kind geboren met een groter aantal herhalingen van het CAG-triplet. Het kind kan lang en gelukkig leven en zijn mutatie aan een volgende generatie doorgeven. Maar het aantal CAG-repetities moet niet te groot worden. Wie vijfendertig keer CAG heeft krijgt de eerste eeuw van zijn leven niet de ziekte van Huntington. Bij mensen met negenendertig keer CAG, slaat de ziekte rond de pensioengerechtigde leeftijd toe. Meer dan veertig CAG's betekent dat de symptomen (ongecontroleerde bewegingen en dementering) al beginnen als de eigenaar van het gen een vijftiger of een veertiger is. De patiënt sterft meestal binnen tien jaar. Ieder extra CAG-je kost een aantal levensjaren.
Kinderen van patiënten kunnen hun DNA laten onderzoeken op de aanwezigheid van het gen. Vijftig procent van hen krijgen te horen dat ze te veel CAG's hebben. De geneticus kan hun ook een schatting geven van het aantal gezonde levensjaren dat ze nog voor de boeg hebben. Die willen ze op een leuke manier doorbrengen, bijvoorbeeld met het stichten van een gezin. Maar ze willen het defecte gen niet doorgeven aan hun kinderen en daarom gebruiken ze IVF en embryoselectie met behulp van de zogenaamde preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD).
Met IVF worden in een keer zoveel mogelijk embryo's gemaakt. Als een embryo na ongeveer drie dagen uit acht cellen bestaat, worden twee cellen weggehaald en op de aanwezigheid van het defecte gen getest. Embryo's met het ongewenste gen worden weggegooid. Men test een volgend embryo, net zolang totdat er voldoende gezonde embryo's zijn geselecteerd voor een geslaagde zwangerschap en een aantal uitstekende reserves om in te vriezen.
IVF en PGD kunnen niet alleen ziekten voorkomen die worden veroorzaakt door dominante genen, zoals Huntington, maar ook de ziekten die door recessieve genen worden veroorzaakt en die zich dus alleen manifesteren als men de genen van beide ouders erft. Een voorbeeld hiervan is de ziekte van Tay-Sachs. Lijders aan die ziekte missen een eiwit dat afvalstoffen uit de hersenen verwijdert. Zij worden enkele maanden na de geboorte door hersenvergiftiging blind en achterlijk en sterven binnen twee jaar.
Het gen voor de ziekte van Tay-Sachs komt algemeen voor bij asjkenazim - joden uit West-, Midden- en Oost-Europa. Dertig procent van hen bezit het gen. Ruim twee procent van de kinderen uit het gemiddelde joodse huwelijk erven het gen van beide ouders.
De meesten van de zes miljoen Amerikaanse joden zijn afstammelingen van asjkenazim, maar toch worden er in de Verenigde Staten bijna geen Tay-Sachs-patiëntjes meer geboren. Zij worden al gedood voordat hun hersenen beginnen te functioneren. Bijna alle zwangere Amerikaanse jodinnen laten een vruchtwaterpunctie uitvoeren om het DNA van de foetus te testen. Als de foetus het verkeerde gen heeft, wordt hij of zij geaborteerd.
Ouders met patiënten in beider stambomen, hebben vijfentwintig procent kans dat de periode van blijde verwachting eindigt in een abortus wegens Tay-Sachs. Als zij liever vanaf de eerste dag van de zwangerschap willen genieten van de zekerheid dat hun kind de ziekte niet onder de leden heeft, kiezen zij voor IVF met PGD.
Het is logisch dat bij deze methode embryo's die volkomen vrij zijn van de genen voor Tay-Sachs de voorkeur genieten boven dragers van de ziekte. De moeder heeft dan de garantie dat niet alleen haar kinderen maar ook haar kleinkinderen zijn gevrijwaard van de ziekte. Als alle vrouwen zich volgens deze methode voortplanten, zou de ziekte zelfs geheel uitsterven.
Technisch en financieel wordt het steeds minder problematisch om PGD uit te voeren. Dankzij IVM kan men indien nodig honderden embryo's maken - daar zit er allicht eentje bij met de gewenste combinatie van erfelijke eigenschappen. DNA-chips zullen het mogelijk maken om al die embryo's snel te analyseren. Er zijn momenteel al chips in omloop die in tien minuten twee genen op chromosoom 17 onderzoeken op afwijkingen die het risico op kanker enorm verhogen. De huidige generatie chips kan duizend keer meer DNA analyseren dan de chips van zeven jaar geleden, terwijl de prijs vrijwel gelijk is gebleven: een paar honderd gulden per stuk.
In Westerse landen zijn kanker en hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaken. Liefhebbende ouders zullen willen voorkomen dat hun kinderen de aanleg voor deze ziekten erven; dus als de verantwoordelijke genen eenmaal bekend zijn, zal de vraag naar PGD enorm toenemen.
Een hartaanval wordt niet, zoals de ziekte van Tay-Sachs, door één defect gen veroorzaakt. Er spelen een heleboel risicofactoren een rol: onder andere hoge bloeddruk, zwaarlijvigheid, stressgevoeligheid en de hoeveelheid `verkeerd' cholesterol in het bloed. Maar alle risicofactoren zijn grotendeels een kwestie van erfelijke aanleg, zelfs rookverslaving. De onderzoeksgroep van Dorret Boomsma, een erfelijkheidsdeskundige van de Vrije Universiteit Amsterdam, heeft ontdekt dat weliswaar de omgeving bepaalt of iemand begint met roken, maar het daarna voor bijna honderd procent van de genetische aanleg afhangt of iemand verslaafd raakt en hoeveel sigaretten hij rookt. Momenteel zoekt Boomsma naar de genen die met hart- en vaatziekten te maken hebben.
De eerste genen die een rol spelen bij aderverkalking zijn al zo'n tien jaar geleden door andere onderzoeksgroepen gelokaliseerd. Op chromosoom 19 bevindt zich het gen voor APO-E, een eiwit dat ervoor zorgt dat vet in het bloed wordt afgegeven aan behoeftige lichaamscellen. Er zijn verschillende versies van het eiwit (en dus ook van het gen). Versie vier geeft niet met gulle hand aan cellen die om vet vragen. Deze krenterigheid is functioneel als vet schaars is, maar bij een welvaartsdieet blijft er te veel vet langdurig in de bloedbaan circuleren. Passerend vet kan blijven plakken aan kleine onregelmatigheden in de vaatwand en het bloedvat slibt uiteindelijk dicht. Als dit in de kransslagader gebeurt, is een hartaanval het gevolg.
Versie vier van APO-E is praktisch uitgestorven bij volken die al lang geleden de vette hap ontdekten, zoals Italianen en Chinezen, maar komt nog algemeen voor bij etnische groepen die de afgelopen paar duizend jaar een vetarm dieet hielden. Zo hebben meer dan tien procent van de Finnen, de Zweden en de afstammelingen van zwarte Afrikanen van beide ouders het E4-gen geërfd. Zij krijgen doorgaans op relatief jonge leeftijd een hartaanval. Als ze die overleven, worden ze dement. Wie twee E4-genen bezit, heeft meer dan negentig procent kans om voor het zeventigste levensjaar de ziekte van Alzheimer te krijgen. Minstens drie andere genen (een op chromosoom 21 en twee op chromosoom 14) spelen eveneens een rol bij Alzheimer; een ervan, de APP mutatie op de zestiende regio van de lange arm van chromosoom 14 lijkt ervoor verantwoordelijk dat sommigen al op middelbare leeftijd dement worden.
Op de korte arm van chromosoom 17 zit het anti-kankergen TP53, dat in de gaten houdt of de cel waarin hij woont door gifstoffen of straling is beschadigd of zich ongedisciplineerd aan het delen is. Zo gauw TP53 zijn gastcel wantrouwt, vernietigt hij hem.
Als het eerste wat beschadigd raakt aan een cel nu juist het anti-kankergen TP53 is, ontstaat een tumor die vrijwel altijd dodelijk is, wat de doktoren ook proberen. De kans daarop is gelukkig niet zo groot, omdat de meesten van ons in iedere lichaamscel een reserve-exemplaar van TP53 bezitten: wij hebben van allebei onze ouders een TP53 geërfd. Sommige pechvogels erven door een mutatie slechts één TP53 gen per lichaamscel. Zij krijgen bijna allemaal op jonge leeftijd kanker. Ieder haaltje aan een sigaret brengt voor hen een risico op longkanker met zich mee, terwijl mensen die behalve een dubbele TP53 ook nog wat andere anti-kankergenen hebben geërfd tumorvrij de honderd kunnen halen, al paffen zij dagelijks een pakje weg.
Drie op de honderd vrouwen zullen in de loop van hun leven borstkanker krijgen, maar van de vrouwen die het zeldzame BRCA1-gen op chromosoom 17 bezitten, krijgen drie op de vier borstkanker. Als borstkanker veel voorkomt in de familie, kunnen vrouwen zich op aanwezigheid van het BRCA1-gen laten testen. De vrouwen bij wie het kankergen is geconstateerd, besluiten vaak om hun borsten preventief af te laten zetten. Inmiddels is ook een tweede borstkankergen ontdekt, BRCA2 op chromosoom 13. Amerikaanse vrouwen met BRCA1 of -2 die hun dochters en kleindochters verminkingen of een vroege dood willen besparen, kiezen voor een embryo dat deze kankergenen niet bezit.
In Nederland is PGD momenteel uitsluitend toegestaan ter voorkoming van ernstige, onbehandelbare erfelijke ziekten. De techniek wordt alleen toegepast in Maastricht, waar men over tests beschikt voor een handjevol ziekten, waaronder taaislijmziekte, de ziekte van Huntington en het fragiele-X-syndroom. In de Verenigde Staten worden meer PGD-tests aangeboden, onder andere voor hemofilie, Tay-Sachs en afwijkingen in de met kanker geassocieerde genen TP53, BRCA1 en BRCA2. Voorlopig heeft de federale overheid in de Verenigde Staten haar onderdanen nog geen belemmeringen opgelegd in de vrije keuze van de genetische kwaliteit van het nageslacht. In sommige staten, Louisiana, Maine, Minnesota en New Hampshire, wordt IVF zeer bemoeilijkt door plaatselijke wetgeving die het verbiedt om overbodige achtcellige embryo's weg te gooien - dat beschouwt men als kindermoord. In Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zwitserland is niet het weggooien van de slechtste maar het selecteren van de beste embryo's taboe.
Embryoselectie is omstreden, omdat het de mogelijkheid biedt tot eugenese: het verbeteren van het nageslacht. Lee Silver schat dat over een halve eeuw van alle embryo's die na IVF ontstaan een gedetailleerd genetisch profiel kan worden gemaakt, zodat de ouders het embryo met de beste eigenschappen in de baarmoeder kunnen laten plaatsen. Zo'n genetisch profiel zou niet alleen informatie verschaffen over het risico op ernstige ziekten en de leeftijd waarop ze mogelijk toeslaan, maar ook over de persoonlijkheid, het uiterlijk en de intelligentie van de nakomeling.
Er is momenteel nog maar weinig geld gestoken in onderzoek naar genen die niets met ziekten of handicaps te maken hebben. Een van de weinige projecten waarbij men zoekt naar genen die normale mensen net een beetje voorsprong geven, is dat van Robert Plomin, die het DNA van jongelui met een gemiddelde intelligentie vergelijkt met dat van zeer intelligente en hoogbegaafde leeftijdgenoten (met IQ's variërend van ongeveer 130 tot boven de 160).
In 1997 ontdekte Plomin dat slimmeriken twee keer zo vaak als gemiddeld intelligente kinderen een bepaalde afwijking in gen IGF2R op de lange arm van chromosoom 6 hebben. Dit genheeft iets te maken met de verbranding van suiker in de hersenen en het was al eerder bekend dat de hersenen van intelligente mensen zeer efficiënt met hun brandstof omgaan. In 1999 liet Plomin weten dat hij had ontdekt dat zich pal bij drie verschillende markeringspunten op chromosoom 4 genen bevinden die bijdragen tot een hoog IQ.
Volgens Plomin zijn er nog veel andere genen die het IQ beïnvloeden. Ieder gen heeft op zich een klein effect: een paar IQ-punten meer of minder. Slimme mensen hebben een boel IQ-verhogende en weinig IQ-verlagende genen geërfd; voor domme mensen geldt het omgekeerde.
De IQ-genen zitten verspreid over het erfelijk materiaal en erven lang niet altijd gezamenlijk over. Daardoor kan zelfs in kleine gezinnen het IQ van de kinderen sterk variëren. Het is heel normaal dat ouders met een IQ van rond de 120 achtereenvolgens een kind met een IQ van 100 en een kind met een IQ van 135 krijgen.
Als ouders met behulp van IVF tientallen embryo's maken, zitten daar gegarandeerd meerdere bij met de aanleg voor een IQ dat minstens vijftien punten boven het gemiddelde van de ouders ligt. Embryoselectie op IQ-genen zou een normaal begaafde familie in drie generaties kunnen veranderen in een hoogbegaafde familie: de kinderen zijn allen intelligent genoeg om naar de universiteit te gaan, de kleinkinderen om hoogleraar te worden en de achterkleinkinderen om een Nobelprijs te winnen.
Misschien worden ze liever boswachter of beeldhouwer dan Nobelprijswinnaar. Zelfs dan profiteren zij ervan dat de voorafgaande generaties embryoselectie op IQ-genen hebben toegepast. Dankzij hun intelligentie hebben zij meer keuzevrijheid: voor geen enkel beroep zijn ze te dom. Ieder beroep zullen zij op een veel slimmere en inventievere manier uitoefenen dan hun collega's. Mochten de ouders er nog aan twijfelen of een hogere intelligentie hun afstammelingen gelukkiger zal maken, dan kunnen zij voor de zekerheid selecteren op embryo's die niet alleen de genen voor een hoog IQ maar ook voor levensgeluk hebben – het eerste gen dat mede bepaalt of iemand blijmoedig of een zwartkijker wordt, is al ontdekt: D4DR op chromosoom 11.
Over de auteur
Marcel Roele (1961 - 2011) was wetenschaps -journalist, sociobioloog en politicoloog.
Als free-lancer schreef hij voor een heel scala aan bladen, maar was vaste medewerker van HP/De Tijd. Hij verscheen regelmatig in radio- en tv-programma’s en werd gevraagd als spreker op symposia, congressen en corporate events.
Marcel Roele schreef de volgende boeken: De Mietjesmaatschappij, De eeuwige lokroep. Over seks, sekseverschillen en relaties, en De menselijke soort. Hier vindt u zijn homepage marcelroele.meervrijheid.nl.