Het kwaad in het zaad

Door Marcel Roele

2 augustus 2002

Menig mens gelooft in de vooruitgang van de eigen soort.

Volgens de socioloog Norbert Elias worden we steeds beschaafder. In Intermediair, het weekblad voor intellectuelen, werd de mens van de toekomst afgebeeld met een groot hoofd, rijk gevuld met hersenen. Sportjournalisten fantaseren over de topprestaties die onze atleten in de volgende eeuw zullen leveren. In sciencefictionverhalen worden onze verre nazaten beschreven als slimme, stoere jongens en meisjes, die in eendrachtige samenwerking het heelal koloniseren. Zelfs de zwartkijkers onder ons somberen slechts over het kwaad dat vanbuiten komt: het milieu. Volgens Richard Lynn (1930), emeritus hoogleraar van de universiteit van Ulster, komt het kwaad ook van binnen: ons erfelijk materiaal gaat achteruit. We worden steeds dommer, slechter en ongezonder.

Lynn vormde samen Eysenck en Jensen de afgelopen decennia de grote drie van het intelligentieonderzoek. Zij hadden een voorkeur voor taboe doorbrekend onderzoek met elkaar gemeen. Het is typerend voor het gebrek aan kennis bij progressieve activisten dat nu juist de apolitieke Eysenck en Jensen het mikpunt werden van hun demonstraties en niet Lynn, die als enige van de drie een bijzondere interesse voor eugenetica heeft en extreme politieke standpunten inneemt. Zo meent Lynn bijvoorbeeld dat een multi-etnische, multiculturele samenleving een groot risico loopt om een enorme puinhoop te worden.
 


Richard Lynn
De wetenschappelijke kwaliteiten van Lynns studies zijn onomstreden. Hij mat het IQ van etnische Japanners, Chinezen, Koreanen en andere Oost-Aziaten, zowel in hun eigen regio als bij immigranten en geadopteerde kinderen in Westerse landen. Zij scoren gemiddeld zo'n zes IQ-punten hoger op intelligentietests dan blanken. Lynn vermoedt dat genen een rol spelen bij dit etnische verschil in IQ. In gebieden met koude winters zou over vele duizenden jaren zijn geselecteerd op een hogere intelligentie, want slimme mensen kunnen beter maatregelen treffen om de ontberingen te overleven.

In rijke landen heeft iedere nieuwe generatie een hoger IQ dan de vorige. De meesten van ons zijn ook langer dan onze ouders en grootouders. Dit is niet het gevolg van genetische verschillen tussen de generaties. Volgens Lynn worden de toename in lengte en IQ allebei veroorzaakt doordat we in gunstiger omstandigheden opgroeiden. Maar als je generatiegenoten vergelijkt, dan blijkt dat verschillen in lengte en IQ grotendeels worden bepaald door individuele genetische verschillen.

De toename in IQ verliep de afgelopen halve eeuw heel wat sneller in Japan dan in Europa en de Verenigde Staten. In het Westen nam de gemiddelde intelligentie vooral toe doordat er iedere generatie minder mensen waren met een extreem laag IQ. Lynn vergelijkt de genetische aanleg voor intelligentie met de kwaliteit van het zaaigoed van een boer en de voeding en gezondheidszorg met mest. In het Westen waren de hersens van de meeste mensen vijftig jaar geleden al goed bemest, op die van een kleine kansarme groep na. Japan daarentegen, kende nog veel armoede.

Binnenkort, stelt Lynn, valt er niets meer aan de leefomstandigheden te verbeteren en piekt ons IQ. Sterker nog: ons IQ zal daarna gaan dalen, want al generaties lang gaat de genetische kwaliteit achteruit. Het zaaigoed is iedere generatie minder van kwaliteit geworden, maar de opbrengst bleef stijgen omdat de boer steeds betere mest gebruikte. Lynn noemt, in navolging van William Shockley, die de term in 1974 introduceerde, de genetische aftakeling van moderne populaties dysgenics.

In de dierenwereld zien we dat de individuen met de hoogste sociale rang de meeste nakomelingen grootbrengen. Lynn toont met historische gegevens aan dat hetzelfde tot voor kort gold voor de mens. We weten dat ook in de oertijd de intelligentste aapmensen er het beste in slaagden om te overleven en zich voort te planten. Vier miljoen jaar geleden leken onze verre voorouders op tweebenige chimpansees. Sindsdien hebben we er een kilo hersens bij gekregen: een verdrievoudiging van het hersengewicht. Inmiddels zijn we zo intelligent dat we zelfs de IQ-test hebben uitgevonden. Deze test wordt gemiddeld beter gemaakt door mensen uit hogere sociale klassen, met een hoge opleiding en veel hersenen.

Sinds de negentiende eeuw is het traditionele vruchtbaarheidspatroon in rijke landen volledig omgedraaid. De voedselproductie, hygiëne, medische zorg en sociale voorzieningen zijn drastisch verbeterd. De kinderen van arme mensen hoeven niet langer te creperen. De leden van de middenklasse gebruiken voorbehoedmiddelen om hun kindertal te beperken, zodat de ouders hun opleiding kunnen voltooien, carrière kunnen maken en hun weinige nakomelingen een fraaie leefomgeving, piano- en paardrijles en een dure opleiding kunnen bieden. Een ongeschoolde bijstandstrekker hoeft een dergelijke afweging niet te maken: de kwaliteit van het bestaan voor ouders en kroost wordt echt niet zoveel beter wanneer ze een kindje minder nemen.

Alleen rijke mannen kunnen de lusten van maatschappelijk succes genieten en de lasten van een groot gezin afwentelen: zij hebben vaak een echtgenote thuis zitten die tennist, de schoonheidsspecialiste bezoekt en voor de kinderen zorgt. Hoog opgeleide vrouwen kunnen zich deze luxe niet permitteren. Zij stellen het nemen van kinderen uit totdat de biologische klok luid gaat tikken en dan is het vaak te laat. De vrouwen die in ons land in de jaren vijftig zijn geboren, naderen nu het einde van hun vruchtbare periode. Het ziet ernaar uit dat van de hoog opgeleiden een kwart kinderloos zal blijven; van de laag opgeleiden een tiende.

Lynn presenteert een enorme hoeveelheid gegevens uit diverse landen om aan te tonen dat ook in de meeste snel groeiende economieën van Azië en Latijns Amerika intelligente mensen tegenwoordig de minste kinderen hebben. Deze `dysgenetische trend' is begonnen in de Verenigde Staten en Europa. Lynn berekent dat de Westerse bevolking in aanleg vijf IQ-punten minder intelligent is dan zes generaties terug.

Het IQ van de gemiddelde HAVO-leerling ligt vijf tot zeven punten onder dat van de gemiddelde VWO-leerling en vijf tot zeven punten boven dat van de gemiddelde MAVO-leerling. De tv-serie Star Trek: The Next Generation speelt zich af in de vierentwintigste eeuw. Als de dysgenetische trend in onze intelligentie zich voortzet, zou captain Jean-Luc Picard niet eens een MAVO-eindexamen begrijpen, laat staan de principes van de warp drive.

Lynn betoogt dat we niet alleen in aanleg steeds dommer maar ook steeds gewetenlozer worden. Uit tientallen studies is bekend dat criminelen gemiddeld meer broers en zusters hebben dan brave burgers. Vroeger dachten criminologen dat het verband tussen gezinsgrootte en criminaliteit alleen werd veroorzaakt doordat ouders van grote gezinnen minder controle kunnen uitoefenen op hun kroost. In aanleg zouden zij niet crimineler zijn dan de gemiddelde burger.

Inmiddels heeft onderzoek naar het gedrag van tweelingen en geadopteerde kinderen aangetoond dat genetische aanleg wel degelijk een rol speelt bij criminaliteit. Als de ene helft van een eeneiige tweeling (die elkaars kloon zijn) een strafblad heeft, is de kans dat de andere helft ook met justitie in aanraking is gekomen bijna zeventig procent. Bij twee-eiige tweelingen is deze kans dertig procent. Het risico dat geadopteerde kinderen met justitie in aanraking komen, wordt in belangrijke mate bepaald door het strafblad van de biologische ouders. Het lijkt erop dat individuele verschillen in respect voor de wet voor ongeveer de helft door genetische verschillen worden veroorzaakt.

Lynn heeft onderzoek gedaan naar de vruchtbaarheid van Britse criminelen die in de jaren veertig en vijftig trouwden. Zij kregen gemiddeld vier kinderen. Generatiegenoten die uit dezelfde sociale klasse en dezelfde buurten afkomstig waren, hadden gemiddeld drie kinderen. In deze periode was het gemiddeld kindertal voor heel Groot-Brittannië twee. Als erfelijke aanleg een rol speelt bij crimineel gedrag dan zouden de genen voor misdadig gedrag dus steeds algemener worden.

Er zitten twee zwakke punten in de redenering van Lynn. Hij weet niet hoeveel criminelen nooit aan de vrouw komen omdat zij afstotende agressieve sociopaten zijn of vrijwel hun hele leven in de gevangenis doorbrengen. Bovendien bewijst hij niet dat we in de loop van de evolutie steeds gewetensvoller zijn geworden en dat die ontwikkeling nu opeens wordt omgedraaid. Vergeleken met onze neef de chimpansee zijn wij wel intelligenter maar niet aardiger.

Het officiële wereldrecord kindjes maken staat op naam van Moelai Ismail de Bloeddorstige. Deze achttiende-eeuwse Marokkaanse despoot had 888 erkende nakomelingen. Het lijkt erop alsof gedurende de hele evolutie mannen succesvol zijn geweest die op een slimme manier geweld wisten toe te passen. Sommigen waren aardig tegen hun familie, vrienden en bondgenoten, maar allen waren gewetenloos in het gebruiken van geweld en bedrog om macht te verwerven en uit te oefenen. In onze maatschappij kan een slimme opportunist de top bereiken zonder dat hij op wetsovertredingen kan worden betrapt.

De misdadigers uit de statistieken van Lynn zijn misschien helemaal niet zoveel gewetenlozer dan politici en zakenlieden maar missen de intelligentie en zelfbeheersing om een respectabele carrière op te bouwen. Als bajesklanten relatief veel nakomelingen hebben, zou dat kunnen betekenen dat in de toekomst een steeds groter aantal kinderen zich niet aan kan passen aan de eisen die onze maatschappij aan hen stelt.

Volgens Lynn gaat de geestelijke aftakeling van de menselijke soort met lichamelijk verval gepaard. Een voorbeeld is de aandoening phenylketonuria (PKU). Vroeger stierven patiënten jong en als ze een normale leeftijd bereikten, waren ze te zwaar geestelijk gehandicapt om zich met seks of voortplanting bezig te kunnen houden. Zestig jaar geleden ontdekte men dat deze patiënten een erfelijke afwijking hebben waardoor het aminozuur phenylalanine hun hersens aantast. Phenylalanine zit in eiwitrijk voedsel. Met een strikt dieet kan de geestelijke achteruitgang beperkt worden: patiënten zijn tegenwoordig slechts zeven IQ-punten minder intelligent dan hun gezonde broers en zusters. Dit belet ze niet om een normaal gezinsleven te hebben.

Momenteel is een op de tienduizend baby’s PKU-patiënt en een op vijftig drager van PKU. Het PKU-gen is recessief: alleen als een kind het defecte gen van beide ouders erft, wordt het ziek. Als twee dragers van de ziekte kinderen nemen, dan zal een kwart van de kinderen patiënt zijn en de helft alleen drager. De kinderen van twee patiënten zijn zelf ook allemaal patiënt. Sommige dragers hebben hun PKU-gen niet geërfd: zij hebben een toevallige mutatie in hun erfelijk materiaal. Zo kan PKU worden geïntroduceerd in families waarin de ziekte nog nooit is voorgekomen. Vroeger werd de aanwas van PKU door toevallige mutaties gecompenseerd door het kinderloos sterven van patiënten, maar nu is dat evenwicht verstoord.

Lijders aan taaislijmziekte (cystische fibrose) hebben inwendige slijmophopingen. Door het taaie slijm in de longen verstikken de patiënten. Wanneer het taaie slijm de alvleesklier verstopt, ontvangen de darmen niet langer de benodigde enzymen om het voedsel te verteren. Maar het grootste gevaar zijn de legers bacteriën die het taaie slijm in de longen, de alvleesklier, de darmen en de lever een ideale voedingsbodem vinden.

Zestig jaar geleden werd de gemiddelde patiënt slechts een jaar oud, tien jaar geleden lag de levensverwachting van een patiënt op ruim twintig jaar en nu haalt de gemiddelde patiënt zelfs de dertig. De ziekte is ongeneeslijk, maar de behandeling wordt wel steeds effectiever. De Schotse biotechnologen die beroemd werden met het gekloonde schaap Dolly, hoeden een kudde transgene schapen die een eiwit in hun melk produceren waarmee het lijden van de patiënten kan worden verlicht. In Leiden werkt men aan een therapie waarbij men de patiënt regelmatig een virus in de neus spuit, waarin het gezonde slijmgen is ingebouwd.

Vier procent van de blanke West-Europeanen is drager van de ziekte zonder zelf last te hebben. Taaislijmziekte wordt net als PKU door een recessief gen veroorzaakt. Omdat PKU zo zeldzaam is, zit maar één procent van de PKU-genen die in de bevolking voorkomen in patiënten; de overige 99 procent zit in dragers. De genen voor taaislijmziekte zijn tweemaal algemener en daardoor zit twee procent van het totale bestand aan genen voor taaislijmziekte in patië nten en de rest in dragers. Als dankzij betere medische zorg patiënten zich gaan voortplanten, veroorzaakt dit in eerste instantie slechts een zeer langzame toename van de hoeveelheid defecte genen in de bevolking; pas na een reeks generaties begint er tempo te komen in de verspreiding van de defecte genen.

Hemofilie kan tegenwoordig behandeld worden door bloedtransfusies en injecties met de bloedstollingsfactoren VIII of IX, waardoor de levensverwachting van patiënten nauwelijks afwijkt van die van gezonde mensen. Hemofilie wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom. Aangezien mannen maar één X-chromosoom hebben, is iedere man met een defect gen patiënt. Een vrouw kan alleen patiënt worden als zij het defecte gen van haar moeder en haar vader erft. Vroeger gebeurde dat nooit, want een man met het defecte gen leefde niet lang genoeg om vader te worden.

De gemiddelde draagster van het hemofilie-gen geeft het gen door aan de helft van haar zonen en de helft van haar dochters. De zonen worden bloeders. Tot voor kort stierven bloeders in hun kinderjaren. In iedere generatie elimineerde de natuurlijke selectie dus de helft van de hemofilie-genen. De succesvolle behandeling van hemofilie heeft dit selectieproces beëindigd, wat een direct en drastisch gevolg heeft voor de frequentie van hemofilie-genen in de populatie, omdat de helft van de genen die in de bevolking voorkomen in patiënten zit.

Inmiddels is van meer dan vierduizend ziekten, inclusief verschillende vormen van kanker, bekend dat een afwijking in een van onze honderdduizend genen ervoor kan zorgen dat we patiënt worden. Als de patiënt het aan de medische behandeling te danken heeft dat hij lang genoeg leeft om zich voort te planten, dan mogen volgende generaties medici hun voorgangers danken voor de extra werkgelegenheid. Hoe beter de medische zorg, hoe ongezonder de mens.

Lynn is niet de eerste die zich zorgen maakt over de erfelijke eigenschappen van het nageslacht. Plato en Aristoteles waren overtuigd van de erfelijkheid van zowel psychische als fysieke eigenschappen en beiden vonden het wenselijk dat jongeren die excelleerden veel nakomelingen hadden. In het klassieke Athene onderzochten de families van huwelijkskandidaten met het kritische oog van een topfokker elkaars stambomen. In Sparta trachtte men superieure soldaten te kweken door middel van een Spartaanse opvoeding, maar ook door helden de morele plicht op te leggen een groot gezin te stichten. De Grieken waren eugenetici, alleen werd deze term pas in de negentiende eeuw bedacht door het Sir Francis Galton (1822-1911).
 
Sir Galton
Galton was een veelzijdig genie. John Bernard staat voor een weerkaart waarvan het prototype door Galton werd ontwikkeld; Martin Gaus blaast op het hondenfluitje van Galton; de politie identificeert de vingerafdrukken van verdachten volgens het systeem van Galton en iedere statisticus maakt gebruik van uitvindingen van Galton (zoals het strooidiagram en regressie).

De grootste mijlpaal in Galtons carrière was de publicatie in 1869 van Hereditary Genius, zijn meesterwerk over de erfelijkheid van genialiteit, waarmee hij in één klap de funderingen legde voor drie wetenschappelijke disciplines: de gedragsgenetica (die de erfelijkheid van psychische eigenschappen bestudeert), de psychometrie (het meten van intelligentie en persoonlijkheidskenmerken) en de differentiële psychologie (de studie van verschillen tussen individuen en groepen).

Galton was een idealist en wilde genetica zo toepassen dat toekomstige generaties in ruime mate over gunstige erfelijke eigenschappen konden beschikken. Vanaf 1865 bepleitte hij een vorm van kunstmatige selectie en in 1883 introduceerde hij de term eugenetica voor zijn ideaal. Het woord had hij afgeleid van het Griekse eugenes, dat `goed geboren' betekent. In 1908 vatte hij in zijn memoires samen wat eugenetica voor hem betekende: "De mens is gezegend met medelijden en het vermogen om vele vormen van leed te voorkomen. Ik vind dat het de mens past om de natuurlijke selectie te vervangen door andere processen die zachtaardiger en niet minder effectief zijn."
 
Charles Darwin
Een van de eerste aanhangers van de eugenetica was Galtons neef Charles Darwin. De neven waren grote fans van elkaar: Galton prees Darwins Origin of Species als het beste wat hij ooit had gelezen; Darwin schreef hetzelfde over Hereditary Genius. In 1871 vatte Darwin zijn eugenetische visie samen in zijn boek The Descent of Man: "Wij beschaafde mannen, doen ons uiterste best om het proces van eliminatie in toom te houden: wij bouwen inrichtingen voor de imbecielen, de verminkten en de zieken; introduceren sociale voorzieningen; en onze medici gebruiken hun bijzondere vaardigheden om iedereen zo lang mogelijk in leven te houden. Daardoor produceren de zwakke leden van beschaafde samenlevingen zwakke nakomelingen. Niemand kan eraan twijfelen dat dit zeer schadelijk zal zijn voor de menselijke soort." Waarop Darwin zijn advies deed volgen: "Lijders aan ernstige lichamelijke of geestelijke ziekten, zowel mannen als vrouwen, zouden ongetrouwd moeten blijven."

Het eerste internationale congres van eugenetici werd in 1912 in Engeland geopend en voorgezeten door de voormalige premier Arthur James Balfour. Winston Churchill trad op als vice-voorzitter en onder de eregasten bevonden zich de bisschop van Ripon en Alexander Graham Bell, de uitvinder van de telefoon.

De conservatieve nationalisten Balfour en Churchill hoopten dat eugenetica in een paar generaties tijd de Britse soldaten fitter zou maken dan de Duitse. Andere eugenetici waren pragmatische medici. Zij wilden voorkomen dat zwakzinnigen kinderen kregen die geestelijk gehandicapt ter wereld zouden komen en niet door de ouders verzorgd zouden kunnen worden. Een derde groep bestond uit aanhangers van de rassenleer die in de negentiende eeuw door Benjamin Disraeli en Houston Stewart Chamberlain populair was gemaakt. Zij meenden dat de unieke kwaliteiten van een ras verloren gaan door gemengde huwelijken. Een vierde groep eugenetici wilde juist niet de eigenschappen van de voorvaderen koesteren maar een Nieuwe Mens maken.

Bekende linkse intellectuelen waren aanhangers van de eugenetica, zoals de statisticus en Quaker Karl Pearson, de econoom John Maynard Keynes, de schrijvers George Bernard Shaw en Herbert G. Wells, de bioloog Julian Huxley, de geneticus John B.S. Haldane en de Labour-minister en oprichter van de utopistisch-socialistische Fabian Society, Sidney Webb. Fabians als Webb, Shaw, Wells en Keynes vonden eugenetica helemaal in hun toekomstvisie passen. De ideale samenleving zou onderwijs en medische voorzieningen gratis en naar behoefte ter beschikking moeten stellen. Maar daarmee maakt men de burgers nog niet gelijk en gelukkig. Er wordt nodeloos geleden door mensen die met lichamelijke of geestelijke afwijkingen ter wereld komen. Daar kunnen zij niets aan doen, maar de Fabians vonden dat toekomstige generaties recht hebben op een gezonde geest in een gezond lichaam en wilden niet accepteren dat er een onderklasse van genetisch benadeelde mensen zou blijven bestaan.

De linkse intelligentsia was onderling verdeeld over de gewenste mate van dwang. De overheid zou alleen de kennis over erfelijkheid kunnen verspreiden en gratis sterilisatie beschikbaar kunnen stellen. Dit is ongeveer hetzelfde beleid als Nederland momenteel inzake de poliovaccinatie toepast: het wordt aan de ouders overgelaten of ze hun kinderen laten inenten. Het alternatief is dat de overheid eugenetische maatregelen afdwingt, met als rechtvaardiging dat het de gemeenschap is die de lasten moet dragen wanneer ouders kinderen krijgen die geestelijk instabiel zijn, moeilijk leren of aan allerlei kwalen lijden.

Eugenetica was ook populair bij seksuele hervormers, zoals Havelock Ellis in Engeland en Margaret Sanger in de Verenigde Staten. Aletta Jacobs, onze eerste vrouwelijke arts, hoopte op massaal condoomgebruik door armen en zieken, zodat er minder erfelijk belaste kinderen in afgrijselijke omstandigheden zouden moeten opgroeien. Als dit niet goedschiks gebeurde, dan maar kwaadschiks, vond Jan Rutgers, de leider van de Neomalthusiaanse Bond - tegenwoordig Rutgersstichting geheten. Hij was een voorstander van vrijwillige sterilisatieprogramma's en een huwelijks- of baringsverbod voor paupers die niet aan de vrijwillige programma’s wilden meedoen.

In 1930 slaagde de feministische arts Marianne van Herweden erin om de diverse eugenetische clubjes te verenigen in de Nederlandsche Eugenetische Federatie. Eugenetische wetten zijn er in ons land nooit aangenomen. De laatste vergeefse poging daartoe werd in 1953 ondernomen door het PvdA-kamerlid Zeelenberg. Zij verdedigde haar wetsvoorstel voor een verplicht geneeskundig onderzoek voor het huwelijk met de opmerking dat "sinds de oorlog weer grote belangstelling bestaat voor eugenetische vraagstukken."

In 1963 hield de Ciba Stichting in Londen een grote conferentie, waarvan een sessie aan eugenetica was gewijd. Vier wereldtoppers, Sir Julian Huxley, Joshua Lederberg, Hermann Muller en Francis Crick, hielden lezingen waarin zij de dysgenetische vruchtbaarheid in moderne verzorgingsstaten bespraken en pleitten voor eugenetische maatregelen. Huxley was zowel wetenschappelijk als politiek prominent. In 1942 publiceerde hij Evolution, the Modern Synthesis waarin hij Darwins evolutietheorie met Mendels erfelijkheidsleer verenigde. Van 1946 tot 1948 was Huxley de eerste directeur-generaal van de UNESCO. Muller, Lederberg en Crick waren genetici die alle drie de Nobelprijs voor Geneeskunde en Fysiologie hadden gewonnen, in respectievelijk 1946, 1958 en 1962.
 
Dr. Francis Crick
Crick had samen met James Watson in 1953 de structuur van het DNA molecule ontdekt. In 1958 voorspelde hij correct hoe de genetische code van het DNA door middel van het boodschapper-RNA in eiwitstructuren wordt vertaald. Op de conferentie stelde Crick twee eugenetische maatregelen voor. Net als de ontwikkelingspsycholoog David Lykken vele jaren later (in The antisocial personalities, 1995) bepleitte hij de introductie van een ouderschapsbewijs. Mensen met sociaal onwenselijke eigenschappen zou men niet mogen toestaan om kinderen te krijgen. Als alternatieve maatregel noemde Crick een omgekeerde kinderbijslag, namelijk belasting op kinderen. Door kinderen duurder te maken zouden de armen (die gemiddeld minder intelligent, ijverig en gezond zijn dan de rijken) zich minder kinderen kunnen veroorloven.

Muller was een joodse communist uit New York, die in de jaren twintig de mogelijkheid tot kunstmatige mutatie van erfelijk materiaal door middel van röntgenstralen ontdekte. In een van zijn eerste boeken sprak hij de hoop uit dat binnenkort kunstmatige selectie zou kunnen plaatsvinden op de karaktertrekken van Marx en Lenin. In 1932 verhuisde Muller naar Berlijn, moest vluchten voor de nazi's, ging naar Leningrad en moest weer zijn biezen pakken toen Stalin met de vervolging van genetici begon. Hij sloot zich aan bij de Internationale Brigade in de Spaanse burgeroorlog en belandde pas weer in 1945 in Amerika. Al in 1935 bepleitte Muller de oprichting van elitespermabanken. Germinal choice noemde hij zijn idee: vrouwen zouden de beschikking moeten kunnen krijgen over zaad met genen voor hoge intelligentie, een ijzersterk gestel en een altruïstische persoonlijkheid.

Lederberg vroeg zich af of men de dysgenetische vruchtbaarheid in Westerse verzorgingsstaten moest aanpakken met overheidsmaatregelen om de vruchtbaarheid van bepaalde burgers te vergroten en van andere te verkleinen. Hij vestigde zijn hoop op de medische wetenschap: eens zou het mogelijk zijn om ouders de mogelijkheid te bieden om zelf uit te kiezen welke goede genen zij hun biologische nageslacht wilden meegeven. De vier heren hadden grote ideeën voor de verre toekomst, maar realiseerden zich nauwelijks dat eugenetica volstrekt uit de mode was bij de spraakmakende generatie van de jaren zestig.

In de jaren zestig en zeventig werd eugenetica taboe verklaard. Verenigingen en tijdschriften die zich met eugenetica bezighielden hieven zichzelf op. Sommige genetici wisten zich goed aan te passen aan de nieuwe mores. De Galton-leerstoel in de erfelijkheidsleer, gefinancierd uit een legaat uit Galtons erfenis en vroeger bekleed door overtuigde eugenetici als Karl Pearson en Ronald Fisher, wordt tegenwoordig bekleed door Steve Jones, een expert in erfelijkheid bij slakken. Jones maakt zich vrolijk over "de halfgare eugenetici die geloofden dat antisociaal gedrag in de genen was gecodeerd. De eugenetici weten bijna niets van menselijke erfelijkheid," concludeert hij. Francis Galton werd in een interview in de Sunday Times door Jones beschreven als "een fascistisch zwijn." Hoewel sommige bestrijders van de eugenetica al vanaf 1945 zeiden dat eugenetici moreel verantwoordelijk waren voor de holocaust, werd het pas sinds de jaren zestig algemeen gebruikelijk om eugenetische ideeën en nazi-politiek met elkaar te associëren. Zo schreef de bioloog Matt Ridley over het aborteren van mongooltjes "dat we nog steeds eugenetica bedrijven, meer dan vijftig jaar nadat die door nazi-gruwelen op zeer brute wijze in diskrediet is gebracht." Jon Entine schreef dat "de Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchsen de dekmantel van het nationaal-socialisme was voor genocide."

De eugenetische wetgeving die de nazi's introduceerden, was vrijwel letterlijk overgenomen van de Amerikanen. In 1907, toen de eugenetische beweging in de Verenigde Staten nog niet veel voorstelde, werd in de staat Indiana een wet aangenomen die de behandelend arts of psychiater van een zwakzinnige of een psychopaat het recht gaf om een verzoek in te dienen om zijn patiënt te laten steriliseren. De rechter besloot of deze voordracht werd gehonoreerd. Californië volgde het voorbeeld van Indiana vanaf 1909. Uiteindelijk namen dertig Amerikaanse staten een sterilisatieprogramma aan. In de jaren twintig mochten krankzinnigen in Californië alleen ontslagen worden uit het gesticht en terugkeren in de maatschappij, als ze zich eerst lieten steriliseren. Tot 1935 zijn in de Verenigde Staten ongeveer twintigduizend zwakzinnigen, krankzinnigen, verkrachters, geslachtszieken en prostituees gesteriliseerd.

Deze programma's vonden in andere landen navolging. In Canada werden tussen 1928 en 1972 zo’n drieduizend psychiatrische patiënten onvrijwillig gesteriliseerd. Eugenetische sterilisatieprogramma's werden in de jaren twintig en dertig overheidsbeleid in Zwitserland, Denemarken, Mexico, Duitsland, Noorwegen, Finland, Zweden, IJsland en Estland. Eugenetische huwelijkswetgeving (geestelijk gestoorden, geestelijk gehandicapten en lijders aan bepaalde ernstige erfelijke lichamelijke afwijkingen en ziekten mochten niet trouwen) werd aangenomen in de Verenigde Staten, Estland, Guatemala, Nicaragua, Ecuador, Litouwen, Zweden, IJsland, Bulgarije, Mexico, Panama, Argentinië, Brazilië, Chili, Peru, El Salvador, Venezuela, Italië, Monaco, Oostenrijk, Hongarije, Griekenland en Spanje.

In het sociaal-democratische Zweden werden vanaf 1935 gedwongen sterilisaties uitgevoerd. Men ging er tot 1976 mee door zonder dat er een haan naar kraaide. In totaal werden daar zestigduizend vrouwen gesteriliseerd; in het buurland Noorwegen veertigduizend. Het Zweedse programma stond gedeeltelijk in het kader van moderne ideeën over seksuele hervorming en zwakzinnigenzorg. Zwakzinnigenseks was altijd en overal taboe geweest. In het progressieve Zweden mocht zwakzinnigenseks wel, maar er werden maatregelen getroffen om te voorkomen dat er kinderen van kwamen. Het schijnt dat sterilisatie soms ook werd gebruikt om rassenvermenging te voorkomen: sommige Lapse patiënten die met een Zweedse ariër waren getrouwd zouden alleen om die reden zijn gesteriliseerd.

Op 14 juli 1933, minder dan een halfjaar na de benoeming van Adolf Hitler tot rijkskanselier, werd in Duitsland de Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchsen aangenomen. Het wetsontwerp was afkomstig van de nationaal-socialistische partij, maar soortgelijke plannen waren tussen 1925 en 1932 door de sociaal-democraten opgesteld. De wet stelde artsen en advocaten in de gelegenheid om de rechter te vragen opdracht te geven om een lijder aan erfelijke zwakzinnigheid, schizofrenie, epilepsie, ernstige manische depressiviteit, ernstige lichamelijke misvormingen, de ziekte van Huntington of erfelijke vormen van alcoholisme, doofheid of blindheid te laten steriliseren. Als de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger het oneens was met de beslissing van de rechter, kon hij in hoger beroep. Deskundigen gaven op de rechtszitting hun oordeel over de erfelijkheid van de kwaal en de mate waarin lijders een last zijn voor de samenleving. Wie echt niet onder het mes wilde, kreeg het aanbod om zich in een gesloten inrichting te laten opnemen waar heteroseksuele copulaties voor patiënten uit den boze waren. Het is niet bekend hoeveel patiënten zijn gesteriliseerd; schattingen variëren tussen de 200.000 en de 350.000. In september 1935 introduceerden de nazi's de Neurenbergse rassenwetten, "voor de bescherming van het Duitse bloed en de Duitse eer," waarin joden hun burgerrechten werden afgenomen en raciale vermenging van joden en ariërs werd verboden. Gemengde huwelijken mochten niet langer worden gesloten en in bestaande gemengde huwelijken moest de joodse partner zich laten steriliseren.

De nazi's deden meer dan steriliseren; zij bedreven massamoord op grote schaal. Is er een verband tussen eugenetica en massamoord of heeft eugenetica net zo weinig met het uitroeien van mensen te maken als andere onderdelen van Hitlers politieke programma, zoals het Keynesiaanse werkgelegenheidsbeleid, de introductie van nieuwe sociale voorzieningen en wegenbouwprogramma's?

In september 1939, toen de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, startten de nazi's een `euthanasie'-programma. Zwakzinnigen namen een kwart miljoen hospitaalbedden in beslag en een gedeelte van die capaciteit moest worden vrijgemaakt voor gewonde soldaten. Tachtigduizend van de zwaarst gehandicapten kregen een spuitje.

Het `euthanasie'-programma is ver verwijderd van de idealen van Fabians zoals Webb. Men zou menslievende eugenetici echter kunnen verwijten dat zij, door te betogen dat zwakzinnigen beter niet geboren hadden kunnen worden, hebben bijgedragen aan een mentaliteitsverandering inzake het recht op leven van zwakzinnigen. Dit is de theorie van het hellende vlak. De aanhangers ervan vinden dat de mogelijkheid om een foetus te laten aborteren omdat het downsyndroom heeft, een eerste stap is naar een `euthanasie'-programma voor mongooltjes. Het is echter zeer de vraag of het nazistische `euthanasie'-programma een historisch bewijs is voor de juistheid van de theorie van het hellende vlak. Waarschijnlijk hadden de nazi's ook de zwakzinnigen gedood wanneer de eugenetica niet had bestaan.

Van 1938 tot 1941 pastten de nazi's een politiek van gedwongen emigratie toe om het `joodse vraagstuk' op te lossen; vanaf het najaar van 1941 schakelden zij over op genocide. De holocaust, die zes miljoen joden het leven kostte, kan zeker niet worden voorgesteld als een eugenetisch idee dat tot in zijn meest extreme consequenties is toegepast. Eugenetische propaganda gaat over lichamelijke of geestelijke kneusjes die een ongelukig leven leiden. De anti-semitische nazi-propaganda richtte zich op het gevaar van de oververtegenwoordiging van joden in journalistiek, kunst, wetenschap, politiek, handel, bankwezen en medische beroepen. Voor eugenetici waren mensen die niet voor zichzelf konden zorgen het probleem; voor de jodenvervolgers mensen die te goed voor zichzelf konden zorgen. Hitler beschouwde de joden niet als kneusjes; hij noemde ze in Mein Kampf "de meest formidabele opponent van het Duitse volk."

De vernietigings- en concentratiekampen waren dysgenetische instituten: de joodse slachtoffers behoorden tot een buitengewoon intelligente etnische groep; de arische slachtoffers waren voor het overgrote deel afkomstig uit de Duitse intellectuele elite. Net als de andere belangrijke revolutionaire beweging van de twintigste eeuw, het communisme, dreef het nazisme op de haat die het gewone volk eenieder toedroeg die excelleerde of op andere wijze boven het maaiveld uitstak.

Aan het fokken van een arisch supermens is men in nazi-Duitsland nooit begonnen. De nazi's wilden vooral niet elitair doen. Een hoge vruchtbaarheid van het gewone volk was voor hen van het grootste belang. De eugenetici waren altijd met geboortenbeperking bezig en dat stond veel aanhangers van de rassenleer niet aan. Zij meenden dat de genetische kwaliteit van de volgende generatie veel minder belangrijk was dan haar kwantiteit en raszuiverheid. In nazi-Duitsland werd abortus verboden, de verkrijgbaarheid van voorbehoedmiddelen drastisch beperkt en aan moeders van vijf, zes of acht kinderen respectievelijk een bronzen, zilveren of gouden erekruis uitgereikt.

De opvattingen van de nazi's over eugenetica zijn vrijwel identiek aan die van respectabele democraten zoals Theodore Roosevelt, Amerikaans president van 1901 tot 1909 en daarna nog zeer politiek actief. Roosevelt sprak altijd over de ‘Amerikaanse smeltkroes': uit allerlei West- en Noord-Europese volken was in de Verenigde Staten de blanke, protestantse, patriottische kolonist ontstaan. Andere rassen hoorden niet in die smeltkroes. Roosevelt vreesde met name het Gele Gevaar: het schrikbeeld van horden Aziatische immigranten. Hoewel Roosevelt voorstander was van de sterilisatie van zwakzinnigen, was hij tegenstander van eugenetische geboortebeperkingsprogramma's voor het gewone volk. Alleen als de blanke Amerikanen zich snel vermenigvuldigden, zou er voldoende aanbod ontstaan van goedkope blanke ongeschoolde arbeiders en kon men de immigratie van mensen van andere rassen aan banden leggen. Roosevelt was een van de ideologische wegbereiders van de Immigration Restriction Act uit 1924.

De nazi-ideologie zag de geschiedenis als competitie tussen rassen, waarbij de raszuiveren het succesvolst zijn. Dezelfde rassenleer was in het begin van de twintigste eeuw in brede kringen zeer populair. Aanhangers van de rassenleer waren goed vertegenwoordigd in allerlei sociale bewegingen, van de eugenetica tot het zionisme. Menig eugeneticus van vroeger hield er naar moderne maatstaven racistische gedachten op na, maar de eugenetica is geen oorzaak, gevolg of bijverschijnsel van racisme.

In Azië is eugenetica nooit van de politieke agenda geweest. Japan begon na de oorlog een sterilisatieprogramma dat pas in 1997 werd beëindigd. In China werd in 1994 de Wet op de Gezondheid van Moeder en Kind aangenomen. Deze wet is een moderne versie van het wetsvoorstel van onze landgenote Zeelenberg uit 1953: aanstaande bruiden in de vruchtbare leeftijd dienen zich samen met de bruidegom te laten onderzoeken op ernstige erfelijke afwijkingen. Als zo'n afwijking wordt geconstateerd en er minstens vijftig procent kans is dat een kind uit het huwelijk deze afwijking erft, moet een van beide huwelijkspartners zich laten steriliseren. Het paar mag ook kiezen voor een vorm van anticonceptie, maar dan kan de staat bij zwangerschap eisen dat de vrucht wordt onderzocht op erfelijke afwijkingen. Als het kind gedoemd is om met ernstige geestelijke of lichamelijke gebreken door het leven te gaan, is abortus verplicht.

Singapore past subtielere maatregelen toe. De staat stimuleert hoog opgeleiden om te trouwen en een stel kinderen te nemen. Jonge paartjes met een laag inkomen en minder dan twee kinderen worden beloond met vierduizend Amerikaanse dollars als ze zich laten steriliseren.

In de geschiedenis van de eugenetische politiek bepaalde de overheid wat gewenst is, niet de ouders. Dit is waarschijnlijk niet wat Galton voor ogen had. In 1904 legde Galton aan een publiek van sociologen uit, dat de lettergreep `eu' in eugenetica weliswaar `goed' betekent, maar dat we het er niet met elkaar over eens hoeven te zijn wat goed is. Volgens Galton vinden alle levende wezens het vooral belangrijk dat zij in hun dagelijks bestaan kunnen functioneren, ongeacht of de rest van de wereld hun activiteiten als moreel verheffend bestempelt. Iedereen gunt het zichzelf, zijn kinderen en andere geliefden dat lichaam en geest hen niet in de steek laten.

Dankzij de vorderingen van de genetica en de voortplantingstechnologie kunnen ouders straks de erfelijke eigenschappen van hun nageslacht bepalen. Overheidsgenetica kwam neer op een voortplantingsverbod voor de ene burger en een fokpremie voor de andere. Private eugenetica geeft iedere burger de kans om zelf te beslissen over de kwantiteit en genetische kwaliteit van zijn nageslacht. Mag de overheid ouders dit recht ontzeggen en bepalen dat de keuzevrijheid van haar burgers slecht is?

Marcel Roele

Over de auteur

Marcel Roele (1961 - 2011) was wetenschaps -journalist, sociobioloog en politicoloog.

Als free-lancer schreef hij voor een heel scala aan bladen, maar was vaste medewerker van HP/De Tijd. Hij verscheen regelmatig in radio- en tv-programma’s en werd gevraagd als spreker op symposia, congressen en corporate events.

Marcel Roele schreef de volgende boeken: De Mietjesmaatschappij, De eeuwige lokroep. Over seks, sekseverschillen en relaties, en De menselijke soort. Hier vindt u zijn homepage marcelroele.meervrijheid.nl.

MeerVrijheid
webmaster@meervrijheid.nl