De bescherming van lijf en goed in een samenleving zonder overheid - Deel 2

Door Hans-Hermann Hoppe

13 februari 2010

Waarom de markt de overheid kan vervangen.

Democratie: een enorme vergissing
Op het moment dat het liberalisme ten onrechte had aangenomen dat een overheid nodig was om te zorgen voor orde en recht, ontstond de volgende vraag: Welke vorm van overheid is het meest geschikt voor deze taak? Hoewel het klassiek liberale antwoord op deze vraag verre van unaniem was, was het wel luid en duidelijk: democratie. De traditionele vorm van prinselijke of Koninklijke regering was kennelijk onverenigbaar met het idee van de universele rechten van de mens omdat een adellijke regering er een was gebaseerd op privileges. Daarom werd dit uitgesloten. Hoe kon het idee van universele mensenrechten dan verenigd worden met het idee van een overheid? Het liberale antwoord was door het openstellen van de mogelijkheid te participeren en entree te krijgen in de overheid op basis van gelijke kansen voor iedereen via democratie. Iedereen, dus niet alleen de adel, kreeg toestemming om een werknemer van de overheid te worden en elke overheidsfunctie uit te voeren.

Maar deze democratische gelijkheid voor de wet heeft niks te maken en is onverenigbaar met het idee van één universeel recht, op gelijke wijze toepasbaar op iedereen, waar dan ook en wanneer dan ook. Sterker nog, het eerder bekritiseerde schisma tussen het superieure recht van koningen versus het onderdanige recht van gewone mensen wordt volledig behouden onder democratie. Dit gebeurt via de scheiding tussen publiek en privaat recht en de suprematie van het eerste over het laatste. Onder een systeem van democratie bestaan er geen persoonlijke privileges of personen met privileges. Maar er bestaan wel functionele privileges en functies met een privilege. Zolang zij handelen vanuit een officiële functie, worden ambtenaren en ander overheidspersoneel bestuurd en beschermd door het publiek recht en bekleden daardoor een geprivilegieerde positie ten opzichte van personen die alleen onder de autoriteit van privaatrecht handelen. Hierbij is het belangrijkste gegeven dat overheidsdienaren toestemming hebben hun activiteiten te bekostigen door middel van het heffen van belasting op burgers die slechts door het privaatrecht worden beschermd. Dus privileges en discriminatie zullen niet verdwijnen. Integendeel. Privileges, wettelijke bescherming en discriminatie zullen niet alleen beschikbaar zijn voor prinsen en andere mensen van adel, maar voor iedereen en kunnen worden uitgevoerd door iedereen.

Het is dus voorspelbaar dat onder democratie de neiging van elke monopolie om prijzen te verhogen en kwaliteit te verlagen, sterker wordt. Als monopolistische erfgenaam beschouwde de koning of prins zijn territorium en volk als zijn persoonlijke eigendom en hield zich bezig met de monopolistische uitbuiting van zijn “eigendom”. In een democratie verdwijnt monopolistische uitbuiting niet. Zelfs al kan iedereen bij de overheid werken, dan nog verdwijnt het onderscheid tussen degenen die heersen en degenen die overheerst worden niet. De overheid en degenen die de overheid besturen, zijn niet één en dezelfde persoon. In plaats van een prins die zijn land als zijn privé eigendom beschouwt, krijgt een tijdelijke en inwisselbare manager de monopolistische leiding over het land. Deze manager is niet de eigenaar van het land, maar zolang hij zijn functie heeft, kan hij het land en het volk in zijn voordeel uitbuiten. Hij is de eigenaar van datgene wat hij consumeert - het zogenaamde usufruct - maar hij is niet de eigenaar van de totale kapitaalvoorraad. Dit sluit uitbuiting niet uit. Integendeel, het maakt de uitbuiting roekelozer en kortzichtiger. Het volgende voorbeeld verduidelijkt deze theorie. Een minister is eigenaar van het salaris dat hij maandelijks opstrijkt. Hij zal dit salaris op calculerende wijze besteden. Hij is echter geen eigenaar van het land en de kapitaalgoederen waarover hij beslissingen neemt. Zijn bereidheid op calculerende wijze om te gaan met dit kapitaal zal altijd lager zijn dan de bereidheid calculerend om te gaan met zijn eigendom. Op deze manier wordt kapitaalconsumptie systematisch gepromoot.

Een privaatrechtelijke samenleving als alternatieve oplossing
Vanuit de gedachte dat democratie als samenlevingsvorm een vergissing is, hoe zou je dan recht en orde moeten behouden gegeven het feit dat nu en in de toekomst altijd criminelen zullen bestaan? De oplossing ligt in een privaatrechtelijke samenleving - een samenleving waar elk individu en instelling onderworpen zijn aan dezelfde set wetten! In deze samenleving bestaan geen staatsrecht dat privileges toekent aan bepaalde personen of functies. Er bestaat ook geen publiek bezit. Er bestaan slechts privaatrecht en privé eigendom. Dit privaatrecht is in gelijke mate toepasbaar op iedereen. Je hebt alleen toestemming eigendom te verkrijgen door het toe-eigenen van kapitaal of land dat voorheen door niemand in bezit was, door productie, of vrijwillige ruilhandel. Daarnaast bezit niemand het privilege om een ander te verbieden zijn eigendom te gebruiken om wat dan ook te kunnen produceren en met wie dan ook te concurreren.

Meer in het bijzonder moeten productie en onderhoud van het recht uitgevoerd worden door vrij gefinancierde en concurrerende individuen en instellingen, zodat deze rechtvaardig en efficiënt zijn. Hoe kan dit gedaan worden? Hoewel het onmogelijk is de exacte vorm van de “veiligheidsindustrie” die zou ontstaan in een privaatrechtelijke samenleving te voorspellen - net zoals dit onmogelijk is voor de specifieke structuur van elke (nog) niet bestaande industrie - kan, in vergelijking met de huidige toestand van de door de Staat geleverde veiligheid, een behoorlijk aantal fundamentele structurele veranderingen voorspeld worden.

Allereerst mag één aspect van de oplossing onder geen beding over het hoofd gezien worden ook al is deze van ondergeschikt belang. Terwijl de voorziening van orde en recht door de Staat heeft geleid tot volledige ontwapening van de bevolking, waardoor de burger alleen maar hulpelozer wordt tegen criminelen die vaak wel illegaal bewapend zijn, hebben burgers in een privaatrechtelijke samenleving het recht vuurwapens en andere wapens te bezitten. Het recht je eigen lijf en goed te kunnen verdedigen tegen aanvallers zou heilig zijn. En zoals men weet uit de praktijk van het in werkelijkheid niet-zo-wilde Wilde Westen en uit talrijke empirische onderzoeken naar de relatie tussen de frequentie van wapenbezit en criminaliteitscijfers, betekenen meer wapens bij de burger, minder misdaad. Intuïtief weet iedereen dit, maar de overheid probeert dit met behulp van propaganda onophoudelijk te ontkennen.

Echter in complexe moderne samenlevingen zal zelfverdediging slechts een klein deel van de totale productie van veiligheid beslaan. In de hedendaagse wereld produceren we namelijk niet onze eigen schoenen, maatpakken en mobiele telefoons; we profiteren van de voordelen van arbeidsdeling. Dit geldt dus ook voor de productie van veiligheid. In sommige gevallen vertrouwen we nu ook al op gespecialiseerde agenten en instellingen om onszelf en onze eigendommen te beschermen.

Vele mensen vertrouwen tegenwoordig vrij gefinancierde en concurrerende verzekeringsmaatschappijen voor hun bescherming. Dit vertrouwen in verzekeraars zal toenemen en intenser worden naarmate de waarde van iemands bezit groter is. Verzekeringsmaatschappijen op hun beurt zullen intens samen gaan werken met politie- en detectivebedrijven, ofwel direct als een afdeling binnen het bedrijf van de verzekeraar of indirect als een apart bedrijf. Tegelijkertijd zullen verzekeringsbedrijven continu samenwerken met interne en onafhankelijke externe arbitragebedrijven.

Hoe zou dit concurrerend systeem van onderling verbonden verzekeraars, politie en arbitrage-instellingen in de praktijk kunnen werken? Concurrentie tussen verzekeraars, politie en arbitrage instellingen voor betalende klanten zou leiden tot een alsmaar dalende prijs van bescherming (per verzekerde waarde), waardoor bescherming beter betaalbaar wordt. In tegenstelling daarmee, zal een monopolistische beschermer die belasting kan heffen (zoals de overheid), een steeds hogere prijs voor zijn diensten vragen.

Bovendien zijn bescherming en veiligheid goederen en diensten die concurreren met andere goederen en diensten. Als meer geld uitgegeven wordt om bescherming te kopen, kan er minder uitgegeven worden aan bijvoorbeeld auto’s, vakanties, eten of drinken. Daarnaast zullen middelen besteed aan de bescherming van persoon A of groep A (mensen die in de Randstad wonen bijvoorbeeld), concurreren met middelen uitgegeven aan de bescherming van persoon B of groep B (mensen die in Drenthe wonen). De Staat die een door belastinggeld gefinancierde monopolist van de productie van veiligheid is, zal deze middelen dus willekeurig over burgers verdelen. Er zal overproductie (of onderproductie) zijn van veiligheid vergeleken met andere concurrerende goederen en diensten en er zal overbescherming zijn van bepaalde individuen, groepen of regio’s en onderbescherming van anderen.

In scherp contrast hiermee, zal alle willekeurigheid (alle over- en onderproductie) in een systeem van vrij concurrerende beschermingsbedrijven, verdwijnen. Bescherming krijgt het relatieve belang toebedeeld dat het heeft in de ogen van vrijwillig betalende klanten en geen enkele persoon, groep of regio zou bescherming krijgen ten koste van een ander, maar een ieder zou bescherming krijgen in overeenstemming met hoeveel hij/zij wenst daar aan uit te geven.

Daarnaast, zouden verzekeraars hun klanten schadeloos moeten stellen in het geval van werkelijke schade en moeten dus efficiënt opereren. Wat betreft criminaliteit in het bijzonder, betekent dit dat de verzekeraar er vooral voor zal willen zorgen dat criminaliteit op effectieve wijze voorkomen wordt, want als de verzekeraar een misdaad niet kan voorkomen, zal hij moeten betalen. Verder zou als een misdaad niet kan worden voorkomen, de verzekeraar er alles aan doen om de gestolen goederen terug te krijgen, de misdadiger te pakken en hem naar de rechtbank te leiden, want door dit te doen kan de verzekeraar zijn kosten verlagen en de misdadiger dwingen - in plaats van het slachtoffer en zijn verzekeraar - de veroorzaakte schade en de kosten van schadeloosstelling te betalen.

In scherpe tegenstelling hiermee vergoedt de Staat slachtoffers van criminaliteit niet. En omdat de Staat zich kan beroepen op belasting als een bron van inkomsten, heeft zij nauwelijks een prikkel een misdaad te voorkomen of om de gestolen goederen terug te krijgen en boeven te vangen. Sterker nog, als de Staat er dan toch in slaagt een misdadiger te pakken, dwingt zij het belasting betalende slachtoffer en anderen te betalen voor de gevangeniskosten die nodig zijn om de misdadiger vast te zetten, waarmee het slachtoffer dubbel gepakt wordt.

We hebben al gezien dat privaatrechtelijke samenlevingen worden gekenmerkt door een onbeperkt recht op zelfbescherming en daarmee een wijdverspreid eigenaarschap van privé wapens. Deze tendens wordt verder versterkt door de belangrijke rol van verzekeringsmaatschappijen in dit soort samenlevingen. Alle Staten proberen hun bevolkingen namelijk te ontwapenen, met als duidelijke reden dat het minder gevaarlijk is om belasting te innen van een ongewapende dan van een gewapende man. Maar als een verzekeraar zou eisen van potentiële klanten dat zij alle mogelijke middelen van zelfbescherming aan de verzekeraar moesten overhandigen, dan zou dat direct behoorlijk verdacht overkomen. De klant zou denken dat de verzekeraar iets slechts voor hem in petto heeft en de verzekeraar zou snel failliet gaan. In hun beste eigenbelang zouden verzekeraars gewapende klanten belonen, en in het bijzonder die klanten die een bewijs van een zeker niveau van training in het omgaan met wapens konden overleggen. In dat geval zouden klanten lagere premies, die een lager risico weerspiegelen, hoeven betalen. Net zo als verzekeraars minder kosten rekenen aan huiseigenaren die een bewakingssysteem of een kluis hebben, zo zal een getrainde wapeneigenaar een lager verzekeringsrisico hebben.

De Staat is een door belastinggeld bekostigde monopolist die voor alle burgers de wetten bepaalt en kan dus de kosten van haar agressieve gedrag verhalen op de onfortuinlijke belastingbetaler. Daarom zijn Staten meer geneigd om agressief en oorlogszuchtig te worden dan bedrijven die zelf moeten opdraaien voor de kosten gemoeid met agressie en oorlog. Verzekeringsmaatschappijen zijn van nature meer defensief dan agressief ingesteld. Dit is enerzijds zo omdat elke agressieve daad duur is en als de verzekeraar zich in zou laten met agressief gedrag zou deze veel hogere premies moeten vragen aan haar klanten, wat zou betekenen dat zij klanten zou verliezen aan minder agressieve concurrenten

Anderzijds is het niet mogelijk jezelf te verzekeren tegen elk mogelijk “risico”. Het is slechts mogelijk je te verzekeren tegen “ongelukken”, dat wil zeggen risico’s waarop de verzekerde geen invloed heeft en waar hij zelf niets aan bijdraagt. Het is bijvoorbeeld mogelijk jezelf te verzekeren tegen het risico op overlijden of op brand, maar het is onmogelijk je te verzekeren tegen het risico op het plegen van zelfmoord of het risico je eigen huis in de brand te steken. Net zoals het onmogelijk is je te verzekeren tegen het risico dat je bedrijf failliet gaat, dat je werkeloos wordt of dat je je buurman niet leuk vindt. Op al deze zaken kun je namelijk zelf gedeeltelijk invloed uitoefenen.

De onverzekerbaarheid van individuele acties en gevoelens (in tegenstelling tot ongelukken) betekent dat het ook onmogelijk is jezelf te verzekeren tegen het risico op schade die voortkomt uit je eigen agressie of provocatie. Elke verzekeraar moet de acties van haar klanten dusdanig beperken dat de verzekerden zich niet kunnen verzekeren tegen eigen daden van agressie of provocatie. Dat betekent dat elke verzekering tegen misdaad als voorwaarde heeft dat de verzekerde zich aan bepaalde normen van niet-agressief gedrag houdt. Overigens zullen verzekeraars vanwege dezelfde financiële redenen van hun klanten eisen dat zij niet het recht in eigen hand gaan nemen (behalve misschien in zeer speciale omstandigheden). Als burgers het recht in eigen hand nemen, zelfs al hebben zij gelijk, ontstaat er ontegenzeggelijk chaos en kan dat reactie bij derden uitlokken. Door hun klanten te verplichten vooraf bepaalde procedures te volgen op het moment dat zij slachtoffer denken te zijn van misdaad, kunnen dit soort verstoringen en daarmee samenhangende kosten grotendeels vermeden worden.

Bovendien zullen overheden zich bezighouden met het vervolgen van slachtofferloze misdaad, zoals “illegaal” drugsgebruik, prostitutie of gokken. Dit soort “misdaad” zou in een systeem van vrijwillig gefinancierde beschermingsbedrijven nauwelijks of geen aandacht krijgen. “Bescherming” tegen dergelijke “misdaad” zou namelijk hogere premies vereisen, maar omdat dit type “misdaad”, in tegenstelling tot echte misdaad tegen personen en eigendom, geen slachtoffers veroorzaakt, zullen maar weinig mensen bereid zijn hun eigen geld te besteden aan dit soort “bescherming”

Tenslotte zal een systeem met beschermingsbedrijven die met elkaar concurreren, een tweeledige impact hebben op de ontwikkeling van het recht. Enerzijds zal een grotere variatie van recht ontstaan. In plaats van het opleggen van een uniforme set standaard regels die voor iedereen gelden (zoals geldt in een staatssysteem), zullen beschermingsbedrijven niet alleen op prijs met elkaar concurreren maar ook op productdifferentiatie. Katholieke beschermingsbedrijven die canoniek recht toepassen zouden bijvoorbeeld naast Joodse bedrijven en bedrijven die Islamitisch recht toepassen kunnen bestaan. Al deze bedrijven zouden alleen kunnen overleven als klanten vrijwillig aan hun betaalden. Consumenten zouden dan kunnen kiezen voor het recht dat bij hen en hun eigendommen past en niemand zou onder “vreemd”recht hoeven leven.

Aan de andere kant zou precies dat systeem van de productie van privaatrecht een tendens bevorderen richting de eenwording van recht. Het “groeps”recht - Katholiek, Joods, Romeins, etc. - zou alleen toepasbaar zijn op die personen en eigendom van diegenen die het hadden gekozen, op de verzekeraar en op alle andere verzekerden door diezelfde verzekeraar onder het zelfde recht. Canoniek recht, bijvoorbeeld, zou alleen toepasbaar zijn op katholieken die zich daar voor uitgeven en alleen conflicten tussen katholieken onderling behandelen. Maar het is natuurlijk ook mogelijk dat een katholiek in conflict komt met iemand van een ander geloof, bijvoorbeeld met een moslim. Als de wetten van beide groepen tot dezelfde of vergelijkbare conclusies komen, is er geen probleem. Komen zij echter tot verschillende conclusies (wat in sommige gevallen zeker zal gebeuren), dan ontstaat een probleem. Het recht van je eigen groep is dan nutteloos, maar elke verzekerde persoon zou ook graag bescherming willen tegen mogelijke conflicten met mensen uit andere groepen. Voor alle betrokken partijen is er slechts één geloofwaardige en geaccepteerde weg uit deze hachelijke positie. Elke verzekeraar wordt in deze positie gedwongen zichzelf en haar klanten te onderwerpen aan een onafhankelijke derde partij. Deze partij zou niet alleen een onafhankelijke entiteit zijn, maar tegelijkertijd de unanieme keuze van beide partijen. Zij zouden daartoe overeenkomen omdat zij een gemeenschappelijk positief beeld hebben over de vaardigheden van deze partij om conflicten tussen groepen op eerlijke wijze op te lossen.

Kortom er zouden beschermings- en veiligheidscontracten ontstaan. Verzekeraars (in tegenstelling tot Staten) zouden hun cliënten contracten aanbieden met goed gespecificeerde eigendomsbeschrijvingen en duidelijk gedefinieerde plichten en verplichtingen. Op dezelfde manier zou de relatie tussen verzekeraars en arbitragebedrijven gereguleerd worden door contracten. Elke partij, zou gedurende het contract of tot beëindiging ervan, gebonden zijn aan haar voorwaarden; en elke verandering in de voorwaarden van het contract zou de unanieme goedkeuring van alle betrokken partijen vereisen. Dat betekent dat in een privaatrechtelijke samenleving er geen “wetgeving” zou bestaan, in tegenstelling tot een systeem waar een overheid wetten maakt. Geen enkele verzekeraar zou ermee wegkomen bescherming te beloven aan hun klanten zonder hen te laten weten hoe of tegen welke prijs deze bescherming wordt geleverd. Stel je de situatie eens voor dat de verzekeraar eenzijdig de voorwaarden van het contract tussen jou en hem kan veranderen. Geen enkele klant zou daarvoor tekenen. Toch is dit exact wat het “contract” tussen de overheid en de burger inhoudt. Wat de overheid je vandaag biedt, kan zij morgen zomaar niet meer bieden. Verzekerde klanten zouden iets veel beters eisen en verzekeraars zouden contracten en standvastig recht aanbieden, in plaats van beloften en steeds veranderende regelgeving.

Daarnaast zal, als resultaat van een voortdurende samenwerking tussen verschillende verzekeraars en arbitragebedrijven, een tendens ontstaan naar de eenwording van eigendoms- en contractrecht en de harmonisering van de regels van procederen, bewijsvoering en conflictoplossing. Door het kopen van beschermingsverzekeringen, zou iedereen delen in het gemeenschappelijke doel van het streven naar het verminderen van conflicten en het versterken van veiligheid. Bovendien zal elk uniek conflict en elke schadeclaim, onafhankelijk van waar of door wie of tegen wie, onder de jurisdictie vallen van een of meer specifieke verzekeringsinstellingen en behandeld worden door hetzij individueel “ groepsrecht” van een verzekeraar of door “ internationaal” rechtelijke voorzieningen en procedures waarover van tevoren door een groep verzekeraars overeenstemming is bereikt.

Zo’n systeem zou een veel volledigere en perfectere rechterlijke stabiliteit en zekerheid opleveren dan welk ander systeem van de productie van veiligheid waar we tegenwoordig een beroep op kunnen doen.

Hans-Hermann Hoppe

Dit was het tweede deel van van "De bescherming van lijf en goed in een samenleving zonder overheid," dat eerder verscheen op Mises.org, en, met enige aanpassingen en aanvullingen, voor MeerVrijheid werd vertaald door Ruben Jongkind. Het eerste deel vindt u hier.

Gerelateerde links:
- Recht zonder Staat, René van Wissen
- Democratie, de God die faalde, René van Wissen
- Politie, Justitie en Defensie in een Staatloze Samenleving, Aschwin de Wolf
- Libertarisch Manifest, Frank Karsten
- De Aard van de Politie, Frank Karsten

Over de auteur

De anarcho-kapitalist Hans-Hermann Hoppe is professor in de Economie aan de University of Nevada in Las Vegas.

Hoppe windt er geen doekjes om, gaat recht op zijn doel af en houdt zich niet bezig met politiek correct woordgebruik. In zijn boek (2001) 'Democracy, the God that failed' bespreekt hij de vele manco's van dit algemeen gewaardeerde fenomeen en betoogt hij onder andere dat het democratische stelsel een kwalijke korte termijnstrategie bij bestuurders veroorzaakt.

MeerVrijheid
webmaster@meervrijheid.nl