29 januari 2009
Het overgrote deel van dat budget wordt op de overheid en de farmaceutische industrie verhaald. De recente geschiedenis van de anti-rokersbeweging toont aan hoe kleine belangengroepen voor niet-rokers uitgegroeid zijn tot gigantische parastatelijke structuren die het roken overal gewoon willen verbieden. Het is eveneens bevreemdend te moeten vaststellen dat de overheid ongestoord blijft vasthouden aan de illusie alsof de recente kruistocht tegen rokers op massale grassroots-steun onder de bevolking kan rekenen. Uiteindelijk is het de kruisbestuiving van gesubsidieerde staatsorganismen en winst nastrevende farmamultinationals die de anti-rokersbeweging zo almachtig gemaakt heeft. En om deze positie te bestendigen, is dit monsterverbond tot alles bereid. De courante praktijk van “astro-turfing” past ook gewoon in dat plaatje.
Belangengroepen voor de rechten van niet-rokers bestaan al even lang als de sigaret zelf, maar pas vanaf het begin van de jaren 1990 zien we een echte explosie van hun aantal én zien we tegelijkertijd een enorme professionalisering optreden. Campagnes voor “clean air policies” en rookbeperkingen beginnen overal plots het debat te domineren; ook omdat deze campagnes toen nog op aardig wat steun in de samenleving konden rekenen. Overheden namen de campagnethema’s dan ook maar al te graag over en begonnen de rechten van niet-rokers te vrijwaren door het territorium van de rokers duidelijk af te bakenen. Het roken werd zo bijvoorbeeld verboden in openbare gebouwen. Tegen het einde van de 20ste eeuw hadden deze belangengroepen dan ook alles verwezenlijkt wat ze aanvankelijk voor ogen hadden en verloren ze langzaam maar zeker hun raison d’être. De niet-rokers waren tegen het jaar 2000 immers afdoende beschermd.
Maar in dezelfde tijdsperiode begon er ook iets te veranderen. Na de succesvolle maatregelen ter bescherming van de niet-rokers begonnen de overheden deze belangengroepen massaal te subsidiëren. En wanneer de farmaceutische industrie dan ook nog kwam aandraven met hun nieuwste productlijn - nicotinesubstituten - was het hek helemaal van de dam. Noch de belangengroepen die hun oorspronkelijke bestaansreden overleefd hadden, noch de farmaindustrie die rokers wou binden aan haar nieuwste producten, wilden met de campagnes stoppen. Geleidelijk aan transformeerde de “nonsmokers’ rights”-beweging zo in de anti-rokersbeweging die we vandaag de dag kennen. Voortaan zouden overheden, anti-rokersgroepen en farmabedrijven alles in het werk beginnen stellen om het roken an sich te gaan aanpakken. Deze nieuwe doelstellingen beantwoordden echter in niets meer aan de eervolle strijd voor de rechten van niet-rokers die we van deze groeperingen gewend waren.
En zoals steeds wist deze anti-rokersliga van wanten. Zo drukte ze de verplichting door voor horeca-zaken om rokers van niet-rokers te scheiden, verbood ze roken op de werkvloer, reguleerde ze de verkoop van tabaksproducten nog meer dan voorheen, en verbood ze reclame voor tabak. De overheden lieten zich hiervoor niet meer inspireren door wat er echt leefde onder de bevolking maar louter door wat de door hen zwaar gesubsidieerde anti-rokersliga hen voorspiegelde. Het financieren van de eigen lobbyisten is typerend voor een postdemocratisch bestel, en dat was in het Westen de laatste jaren niet anders. De overheid begon fondsen te verstrekken aan de anti-rokersliga om anti-rokerscampagnes op te starten. Zo werd de illusie gecreëerd alsof de anti-rokersmaatregelen geïnspireerd waren door de échte wensen en bezorgdheden van de burgers.
In de VS staat deze praktijk bekend als “astro-turfing” en is de “American Legacy Foundation” met haar jaarlijkse staatstoelage van 800 miljoen USD in dit kader het bekendste voorbeeld. Maar ook in Europa bestaan zulke overgesubsidieerde anti-rokersorganisaties, ook al zijn de Amerikaanse voorbeelden duidelijker. In de VS worden deze organisaties immers ook nog eens gefinancierd via de boetegelden van tabaksbedrijven zoals de “Tobbaco Master Settlement Agreement” van 246 miljard USD. En naast de overheid is de farmaceutische industrie over de jaren de tweede grootste sponsor van anti-rokersgroepen geworden. Sinds 1991, wanneer de FDA in de VS de verkoop van nicotinesubstituten goedkeurde, zouden de drie grote spelers op de “clean nicotine”-markt (Johnson & Johnson, Glaxo Smith Kline en Pfizer) samen alleen al bijna 4,7 miljard USD geïnvesteerd hebben in de campagnes van de anti-rokersbeweging. Zelfs de Wereldgezondheidsorganisatie van de Verenigde Naties zou jaarlijks voor bijna 100 miljoen USD steun genieten van deze “big three”-farmabedrijven.
En ook de toekomst ziet er niet meteen rooskleuriger uit. Twee jaar geleden wijdde het gerespecteerde nicheblad “Tobacco Control” onder de covertitel “Towards a long term nicotine policy” een nummer aan de toekomst van de anti-rokersbeweging. Volgens dat magazine zou “clean nicotine” tegen 2020 uitgegroeid moeten zijn tot “de dominante bron van de drug”. En dit zou gerealiseerd moeten worden door de prijs van tabak exponentieel te doen toenemen, het nicotinegehalte in tabak drastisch te verminderen en de beschikbaarheid van tabak verder aan banden te leggen. De anti-rokersbeweging is dus niet langer bezig met het beschermen van de burgers, maar met het ondersteunen van verbiedgrage ambtenaren en het vervalsen van concurrentie ten voordele van de speciale belangen van de farmaceutische industrie. Zeker als je de bedenking maakt dat de vermindering van het nicotinegehalte in sigaretten uiteindelijk zelfs de verstokte rokers naar de nicotinesubstituten zal drijven. En niet zozeer om te stoppen met roken maar gewoon om de kunstmatig verminderde nicotine in sigaretten aan te vullen.