Vrijheid van meningsuiting
Door Bart Croughs
11 februari 2006
Het is vandaag de dag moeilijk voor te stellen, maar niet zo lang geleden was de vrijheid van meningsuiting nog een stokpaardje van progressieve intellectuelen.
Het was de tijd waarin schrijvers en cabaretiers voor de rechter werden gedaagd omdat ze vieze woorden gebruikten, het koningshuis aanvielen, of de spot dreven met het christelijk geloof (moslims waren hier toen nog nauwelijks).
Onveranderlijk werden de overtreders van onze censuurwetten door verlichte geesten verdedigd met een beroep op de vrijheid van meningsuiting; Voltaire was bijzonder populair.
De afgelopen jaren waren de rollen omgedraaid: als er iemand werd vervolgd wegens zijn mening, dan kwam de aanklacht onveranderlijk uit progressieve hoek. Theo van Gogh, kardinaal Simonis, Mohammed Rasoel, Jenny Goeree, Propria Cures, Hans Janmaat, CP '86: allen werden onder luid gejuich van het progressieve volksdeel voor de rechter gedaagd. Wie nu met Voltaire op de proppen kwam, maakte zich al snel verdacht.
Hoe valt deze op het eerste gezicht merkwaardige omslag te verklaren? Vrij eenvoudig. Was enkele tientallen jaren geleden de macht nog in handen van het reactionaire volksdeel (gelovig, puriteins, koningsgezind), inmiddels hebben de progressieven al jarenlang de touwtjes stevig in handen. De vrijheid van meningsuiting, eerst nog een nuttig wapen tegen de reactionaire machthebbers, is voor de progressieven inmiddels een blok aan het been geworden; machthebbers hebben nu eenmaal per definitie een hekel aan een vrije pers. Wat heeft de progressief tegenwoordig nog aan de vrijheid van meningsuiting? Om gangbare progressieve meningen te beschermen is dit niet meer nodig; het enige dat ermee wordt bereikt is dat meningen worden beschermd die afwijken van de progressieve consensus. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn!
Omdat de associatie van vrije meningsuiting en progressiviteit nog niet helemaal verdwenen is, durven de meeste vooruitstrevende intellectuelen nog niet openlijk de vrijheid van meningsuiting aan te vallen; alleen `misbruik' van dit mooie principe moet volgens hen worden tegengegaan - een en ander uiteraard ter beoordeling van de progressief.
Eind 1994, begin 1995 leek een kleine revolutie plaats te vinden. Conservatief Nederland leek zich weer wat sterker te voelen, want voor het eerst sinds tijden werden kort na elkaar maar liefst twee vooruitstrevende denkers wegens hun uitlatingen voor de rechter gesleept: Graa Boomsma, die Nederlandse Indië-veteranen met SS'ers vergeleek, en Theodor Holman, die schreef dat `iedere christenhond een misdadiger' was. Dezelfde wetsartikelen waarmee vooruitstrevende intellectuelen hun tegenstanders monddood plegen te maken, werden ineens door reactionaire krachten aangegrepen om vooruitstrevende opinies te onderdrukken.
Paniek in het progressieve kamp! Wat te doen?
In de reacties op de zaak-Boomsma waren al vermakelijke verschijnselen te signaleren. Zo liet de schrijversvereniging PEN een krachtig protest horen; onvoorwaardelijke vrijheid van meningsuiting, luidde het schrijversparool. Onnodig te vermelden dat deze idealisten bij de processen tegen Mohammed Rasoel en Theo van Gogh hadden gezwegen als het graf.

De reacties op de zaak-Holman waren nog amusanter. Waar ging het om? Vertellend over zijn jeugd, schreef Theodor Holman in Het Parool (2-7-'94): `En wij bestreden fel alle godsdiensten en dat vind ik ook nu nog terecht. Nog steeds vind ik iedere christenhond een misdadiger, bidden iets kinderachtigs en de kerk een poppenkast, hoewel ik niemand het recht wil ontzeggen misdadiger of kinderachtig te zijn of van poppenkast te houden.' Merk op dat Holman eerst meent dat `alle godsdiensten' bestreden moeten worden, en vervolgens alleen spreekt over `misdadige christenhonden'; over `misdadige jodenhonden' en `misdadige moslimhonden' rept de dappere godsdienstbestrijder vreemd genoeg met geen woord.
De progressieven konden op twee manieren reageren op Holmans vervolging: een principieel beroep op de vrijheid van meningsuiting doen; of de gangbare dubbele moraal voortzetten (beledigen van bevolkingsgroepen is toegestaan, mits dit de favorieten van progressief Nederland niet treft). Vooruitstrevende intellectuelen voelden zich klaarblijkelijk nog niet echt bedreigd, want er werd gekozen voor de laatste tactiek. Theodor Holman zelf zette de toon en verklaarde in een uitzending van NOVA dat het beledigen van christenen toegestaan hoorde te zijn, maar het beledigen van homo's en allochtonen niet; dit omdat christenen er zelf voor kiezen christen te zijn, en homo's en allochtonen er niet voor kiezen homo en allochtoon te zijn. Op het eerste gezicht lijkt dit een bruikbaar vooruitstrevend criterium; toch werd Holmans voorstel niet overgenomen door vooruitstrevende denkers. Wie even doordenkt, begrijpt ook waarom: in de eerste plaats zouden moslims volgens dit criterium ongestraft beledigd kunnen worden; bovendien zouden hetero's, blanken en mannen niet beledigd mogen worden, en dat zou zo mogelijk nog rampzaliger zijn. Indien Holmans criterium serieus zou worden toegepast, zouden progressieve scribenten en overheidsvoorlichters praktisch monddood worden gemaakt.

In de Volkskrant, spreekbuis van progressief Nederland, probeerden de intellectuelen een beter criterium te vinden; een criterium dat hun geliefde groeperingen wel zou beschermen, maar de gezonde, blanke, heteroseksuele, christelijke, niet-bejaarde man niet. Heikelien M. Verrijn Stuart (18-2-'95) vond het volgende: volgens haar kunnen `alleen de mensen die tot een onderdrukte groep behoren gediscrimineerd worden. In onze cultuur dus wel vrouwen maar geen mannen, wel homo's maar geen hetero's, wel moslims maar geen christenen.' Helaas liet Heikelien na deze extreem vooruitstrevende stelling te onderbouwen.
Ook Gijs Schreuders (9-1-'95) deed een poging. (Gijs is een ex-communist die op het juiste moment de arbeider heeft ingeruild voor de allochtoon: kreten als `uitbuiting', `klassenstrijd' en `imperialisme' hebben bij Gijs de laatste jaren plaats gemaakt voor `racisme', `stigmatisering' en `vreemdelingenhaat'.) Hij bekritiseerde het feit dat artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht uit de kast was gehaald: `opzettelijke belediging van een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid'. Dit artikel was volgens Gijs alleen bedoeld `om bescherming te bieden aan minderheden en kwetsbare of bedreigde bevolkingsgroepen'. (Merk op dat het taalgebruik van Gijs iets minder progressief is dan dat van Heikelien: had Heikelien het nog over `onderdrukte' bevolkingsgroepen, Gijs noemt deze groepen slechts `kwetsbaar' en `bedreigd'.) Bevolkingsgroepen die niet tot de `minderheden' behoren of `kwetsbaar of bedreigd' zijn, konden dus volgens Gijs wel beledigd worden, maar dit gaf hun niet het recht een beroep te doen op artikel 137c. Volkskrant-commentator Victor Lebesque stemde in hetzelfde nummer in met de analyse van Gijs, dus men zou dit het officiële Volkskrant-standpunt kunnen noemen.

Nu vormen christenen ook een minderheid, dus het criterium van Gijs schiet helaas z'n doel voorbij. Omdat ik de beroerdste niet ben, zal ik Gijs' criterium zelf aanscherpen: `artikel 137c is alleen bedoeld voor ``kwetsbare'', ``bedreigde'', ``onderdrukte'' bevolkingsgroepen.' Maar ook deze formulering schiet te kort, aangezien er nog steeds geen maatstaf is gevonden op grond waarvan men kan beoordelen of een bevolkingsgroep `bedreigd' of `onderdrukt' is (zie: `Het Meervoudig Persoonlijkheids Syndroom van de progressieve intellectueel'). We lijken dus in een impasse verzeild te zijn.
De Nederlandse wetgevers kennende, lijkt het me niet onwaarschijnlijk dat artikel 137c inderdaad slechts de bedoeling heeft de troetelkindjes der progressieven in bescherming te nemen, en de overige bevolkingsgroepen uit te sluiten. De enige manier om uit deze impasse te geraken, lijkt mij om het zoeken naar algemene omschrijvingen op te geven, en gewoon zonder nadere poging tot rechtvaardiging expliciet in de wet te vermelden welke bevolkingsgroepen wel en welke bevolkingsgroepen niet beledigd mogen worden. Artikel 137c zou dan aldus luiden: `opzettelijke belediging van allochtonen, moslims, en homo's is verboden; opzettelijke belediging van christenen, hetero's en blanken is toegestaan.'
Een groot voordeel van een dergelijke formulering is dat allerlei bevolkingsgroepen die nu menen beschermd te worden, dan meteen zien dat ze niet beschermd worden, en dus ook niet de vergeefse gang naar de rechter hoeven te maken. Een ander groot voordeel zou zijn dat de hypocrisie van de huidige formulering, die de schijn wekt dat iedereen in Nederland gelijk is voor de wet, maar die in werkelijkheid alleen een paar uitverkoren rassen en godsdiensten beschermt, zou verdwijnen.
Aangezien Nederlandse wetgevers zo mogelijk nog hypocrieter zijn dan Volkskrantscribenten, zal een dergelijke aanpassing van artikel 137c nog wel even op zich laten wachten.
Bart Croughs
Over de auteur
Bart Croughs (1966) is een van de vruchtbaarste libertarische geesten van Nederland. Hij is afgestudeerd in de filosofie en was voorheen hoofdredacteur van het tijdschrift "Reactie".
Bart Croughs schreef het boek "In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon". U kunt het bestellen bij Lulu.com of delen ervan hier lezen. Het is een humoristische en felle aanval op het links intellectuele denken in Nederland en legt op zeer leesbare wijze de inconsequenties ervan bloot.
Verder schreef hij voor Playboy zijn eigen column in de periode van maart 1997 tot en met augustus 1998. Gedurende enkele jaren had Croughs een column in het opinieweekblad HP/de Tijd.