Haat je de staat?

Door Murray Rothbard

2 mei 2005

Ik heb de afgelopen tijd nagedacht over de cruciale vraagstukken waar libertariërs met elkaar van mening over verschillen.

Enkele van de vraagstukken die de afgelopen jaren veel aandacht hebben gekregen zijn: anarcho-kapitalisme vs. minarchisme,  abolitionisme vs. gradualisme, natuurrecht vs. utilitarisme, en oorlog vs. vrede. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat hoe belangrijk deze vragen ook mogen zijn ze niet de kern van de zaak raken, niet de cruciale scheidslijn aangeven.

Laten we bij wijze van voorbeeld twee belangrijke anarcho-kapitalistische werken van de afgelopen jaren beschouwen, mijn eigen For a new liberty en David Friedmans Machinery of Freedom. Oppervlakkig gezien zijn de belangrijkste verschillen tussen deze twee werken mijn nadruk op het natuurrecht en mijn pleidooi voor een rationele libertarische wetgeving tegenover Friedmans a-morele utilitarisme en zijn theoretische argumenten tegen niet-libertarische beschermingsdiensten.

'Door [mijn werk] loopt een diepe en allesdoordringende haat tegenover de staat en alles wat ze doet. Die haat is gebaseerd op de overtuiging dat de staat de vijand is van de mensheid.'
Maar het verschil ligt veel dieper. Door For a New Liberty (en veel van mijn andere werk) loopt een diepe en allesdoordringende haat tegenover de staat en alles wat ze doet. Die haat is gebaseerd op de overtuiging dat de staat de vijand is van de mensheid. Het is daarentegen duidelijk dat David Friedman de staat helemaal niet haat. Hij is enkel tot de conclusie gekomen dat anarchisme en elkaar beconcurrerende private politiemachten voor een beter sociaal en economisch systeem zullen zorgen dan elk mogelijk alternatief. Of, om het anders te zeggen, dat anarchisme beter zou zijn dan laissez faire wat op haar beurt beter is dan het huidige systeem. Uit het spectrum van alle politieke alternatieven heeft Friedman besloten dat anarcho-kapitalisme superieur is. Maar dan wel superieur aan een systeem dat op zichzelf ook al behoorlijk goed is. Kort gezegd, er is geen enkele aanleiding om te denken dat Friedman de bestaande Amerikaanse Staat an sich háát, dat hij haar diep van binnen haat als een roofzuchtige bende van slaafhouders, moordenaars en dieven. Nee, er is enkel de koele overtuiging dat anarchisme de beste mogelijke sociale orde voorstelt, maar dat ons huidige systeem ook zo slecht nog niet is. Want er is geen overtuiging in Friedman dat de Staat een roofzuchtige bende van criminelen is.

Dezelfde impressie klinkt door in het werk van bijvoorbeeld politiek filosoof Eric Mack. Mack is een anarcho-kapitalist die gelooft in individuele rechten; maar in zijn werk klinkt niets door van een gepassioneerde haat jegens de Staat, of a fortiori of van de overtuiging dat de staat een plunderende en beestachtige vijand is.

Misschien definieert het woord ‘radicaal’ ons verschil nog het beste. Radicaal in de zin van een totale, diepgewortelde oppositie tegen het bestaande politieke systeem en de Staat zelf. Radicaal in de zin dat de intellectuele oppositie tegen de staat gekoppeld is aan een bijna lichamelijke haat tegenover zijn doordringende en georganiseerde systeem van criminaliteit en onrecht. Radicaal in de zin van een diep commitment aan de geest van vrijheid en anti-étatisme dat de rede en emotie, hart en ziel, verenigt en integreert.

Daarnaast hoef je, in tegenstelling tot de huidige gangbare opinie, niet eens een anarchist te zijn om radicaal in bovenstaande zin te zijn, net als je wel anarchist kan zijn zonder op die wijze radicaal te zijn. Ik kan me nauwelijks maar één minarchist voorstellen in onze tijd bedenken die radicaal is – een waarlijk wonderbaarlijk fenomeen wanneer we denken aan onze klassiek liberale voorgangers die werkelijk radicaal waren, die het étatisme en de Staat haatten met een prachtig geïntegreerde passie: de Levellers, Patrick Henry, Tom Paine, Joseph Priestly, de Jacksonians, Richard Cobden, enzovoorts, de giganten uit het verleden. Tom Paine’s radicale haat jegens de staat en het étatisme was en is nog steeds belangrijker voor de goede zaak van de vrijheid dan het feit dat hij nooit de scheidslijn tussen laissez faire en anarchisme is overgestoken.

 

H. L. Mencken
En in het meer recente verleden waren vroege invloeden op me zoals Albert Jay Nock, H. L. Mencken en Frank Chodorov radicaal op magnifieke wijze. Haat jegens Our Enemy, the State (Nocks titel) en al de dingen die ze doet klinkt luid en helder door in al het werk van Nock. Wat maakt het uit dat ze dan nooit helemaal anarchist in plaats van minarchist zijn geworden? Beter één Albert Nock dan honderd anarcho-kapitalisten die al te comfortabel zijn met de bestaande status quo.

Waar zijn de hedendaagse Paines en Cobdens en Nocks? Waarom zijn bijna alle voorstanders van laissez faire tegenwoordig halfslachtige conservatieven en patriotten? Als het tegengestelde van ‘radicaal’ ‘conservatief’ is, waar zijn dan onze radicale voorstanders van laissez faire? Als onze minarchisten werkelijk radicaal waren, dan zou er nauwelijks een onderscheid tussen hen en ons zijn. Wat onze beweging tegenwoordig verdeelt is namelijk niet anarchisme vs. minarchisme, maar radicalisme vs. conservatisme. Oh Heer, geef ons radicalen, of het nou anarchisten zijn of niet.

Om onze analyse verder uit te werken, radicale anti-étatisten zijn extreem waardevol zelfs als ze nauwelijks als echt libertarisch beschouwd kunnen worden. Veel mensen bewonderen bijvoorbeeld het werk van columnisten als Mike Royko en Nick von Hoffmann omdat ze deze mensen beschouwen als libertarische sympathisanten en fellow-travelers. Dat zijn ze inderdaad, maar daarmee alleen begrijpen we nog niet hun werkelijke belang. Want door het hele werk van Royko en Von Hoffmann, hoe inconsistent ze ongetwijfeld ook zijn, proef je een allesdoordringende haat jegens de Staat, jegens al de politici, bureaucraten en hun cliënten, die in zijn werkelijke radicalisme veel meer in de onderliggende geest van de vrijheid past dan iemand die koeltjes alle syllogismen en lemma’s volgt tot het anarcho-kapitalistische ‘model’ van elkaar beconcurrerende rechtbanken.

Nu we het concept van radicalisme vs. conservatisme hebben, kunnen we een nieuw licht laten schijnen op het beroemde debat tussen abolitionisten en gradualisten. Een recente bijdrage aan het debat komt uit Reason Magazine (een door en door ‘conservatief’ blad) waarin redacteur Bob Poole aan Milton Friedman vraagt waar hij in dit debat staat. Friedman maakt van de gelegenheid gebruik om zijn gal te spuwen over de ‘intellectuele lafheid’ die voor hem bestaat uit het nalaten haalbare methoden te beschrijven om van de huidige naar de ideale situatie te komen. Maar Poole en Friedman verduisteren zo de werkelijke discussie.
 
[D]e abolitionist houdt altijd zijn uiteindelijke doel voor ogen, verloochent of verzwijgt nooit zijn werkelijke principes en wil zo snel als mogelijk op dit doel af gaan.
Er is geen enkele abolitionist die niet een haalbare methode of een graduele winst aan zou pakken als hij de mogelijkheid had. Het verschil is dat de abolitionist altijd zijn uiteindelijke doel voor ogen houdt, dat hij nooit zijn werkelijke principes verloochent of verzwijgt en dat hij zo snel als mogelijk op dit doel af wil gaan. Dus, hoewel de abolitionist graduele stappen in de juiste richting wel zal accepteren als er op dat moment niet meer in zit, hij dit altijd morrend zou doen, als enkel een eerste stap op weg naar het uiteindelijke doel dat ie helder voor ogen heeft. De abolitionist is een ‘knoppen duwer’ die blaren op zijn duim zou krijgen als er een knop was waarmee je de Staat in één klap kon afschaffen. Maar de abolitionist weet dat zo’n knop helaas niet bestaat, en dat hij wel kleine stappen zal accepteren wanneer noodzakelijk maar dat hij altijd de voorkeur geeft aan het uiteindelijke doel als geheel.

Het moet hier ook opgemerkt worden dat veel van Miltons beroemdste ‘graduele’ programma’s zoals het ‘voucher plan’, de negatieve inkomstenbelasting, fiat papier geld – juist gradueel (of zelfs niet zo gradueel) in de verkeerde richting zijn, weg van de vrijheid en dus van de passie van zo veel libertarische oppositie tegen die ideeën.

Zijn 'knop-duw' positie komt voort uit de diepe en nimmer aflatende haat van de abolitionist jegens de Staat en zijn overweldigende motor van misdaad en repressie. Met zo’n geïntegreerd wereldbeeld kan de radicale libertariër niet op basis van koele kosten-baten analyses problemen in het dsgelijks leven te lijf gaan. Hij weet en voelt dat de Staat simpelweg en radicaal verkleind moet worden, zo snel en zo compleet als mogelijk. Punt uit.

En dit is waarom de radicale libertariër niet alleen een abolitionist is, maar ook weigert te denken in termen van een 'Vier Jaren Plan' om de staat te verkleinen volgens een bepaalde graduele procedure. De radicaal, of ie nu anarchist of minarchist is kan niet denken in termen van bijvoorbeeld: ‘Wel, in het eerste jaar kunnen we de inkomstenbelasting met twee procent verlagen, de ICC afschaffen en het minimumloon verlagen; in het tweede jaar schaffen we het minimumloon helemaal af, halen nog eens twee procent van de inkomstenbelasting, en verlagen uitkeringen met drie procent, enzovoorts.'

De radicaal kan niet in die termen denken omdat hij de staat beschouwt als onze dodelijke vijand, waar op ingehakt moet worden waar en wanneer het maar kan, of het nu is in de vorm van het verlagen of afschaffen van een belasting, een korting van een budget, of het afschaffen van wetgeving. En de radicale libertariër is onverzadigbaar in zijn honger totdat de Staat afgeschaft of, voor de minarchisten, gereduceerd tot een minimale laissez faire rol, is.

Veel mensen hebben zich afgevraagd: Waarom zou er op dit moment ook maar een enkel belangrijk politiek twistpunt zijn tussen anarchisten en minarchisten? In deze wereld van étatisme, waar er zoveel gemeenschappelijke grond is, waarom kunnen deze twee groepen niet in complete harmonie samenwerken tot het moment waarop we een wereld hebben zoals eerder bereikt door Richard Cobden, zodat pas dan onze verschillen van mening besproken moeten worden. Waarom zouden we op dit moment redetwisten over of rechtspraak nu wel of niet aan de vrije markt overgelaten kan worden, enzovoorts?

Het antwoord op deze uitstekende vraag is dat we hand in hand zouden moeten marcheren met de minarchisten mits zij werkelijke radicalen zijn, zoals ze waren vanaf de geboorte van het klassieke liberalisme tot aan de jaren 40 van de twintigste eeuw. Geef ons de anti-étatistische radicalen terug, en onze beweging zal in ware harmonie ten strijde kunnen trekken.

Murray Rothbard

Dit artikel verscheen in juli 1977 in The Libertarian Forum en werd vrij vertaald door Koen Swinkels.

Over de auteur

Murray N. Rothbard (1926–1995) was econoom, historicus en filosoof. Hij was de grondlegger van het moderne libertarisme en de voornaamste woordvoerder van de Oostenrijkse School binnen de economie.

Rothbard was de auteur van The Ethics of Liberty en For a New Liberty en een scala van boeken en artikelen. Hij was ook academisch vice-president van het Ludwig von Mises Institute en The Center for Libertarian Studies. Samen met Lew Rockwell was hij de hoofdredacteur van The Rothbard-Rockwell Report.

MeerVrijheid
webmaster@meervrijheid.nl